NTFR 2018/463 - Eerbetoon en vriendenbundel
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2018 geschreven door mr. L.J.A. PieterseDe mogelijkheden om een ander lof toe te zwaaien, zijn welhaast grenzeloos, ook in het fiscale domein.Dat zoiets mogelijk is, zal voor sommigen nauwelijks te begrijpen zijn. Zo is het denkbaar iemand een prijs toe te kennen voor een bepaalde, uitmuntende publicatie,Zie voor een overzicht van fiscale en andere prijzen: https://artikel104.nl/prijzen, een publicatie (‘Geliefd en gelauwerd: Over fiscale prijzen’) van Anna Gunn die tevens enkele prikkelende observaties bevat en ook verder een geheel eigen sfeer ademt. zoals een dissertatie,Vgl. WFR 2016/210. die niet al te experimenteel zal moeten zijn, omdat – dat is bekend – het absorptievermogen van de lezer nu eenmaal beperkt is.Een voorbeeld: in 2013 heeft de redactie van het Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis de Robert Feenstra-prijs ingesteld. Deze prijs wordt één keer in de drie jaar door de redactie van dit tijdschrift uitgereikt. Zie over deze prijs en de eerste prijswinnaar: Ars Aequi KwartaalSignaal142, 2017, p. 8320. Ook komt het voor dat een oeuvre in de prijzen valt.Een apart genre is dat van de prijsvraag, een fenomeen dat in fiscalibus lijkt te zijn verdwenen. In het verleden werden weleens prijsvragen uitgeschreven. Een voorbeeld: in reactie op een in 1954 uitgeschreven prijsvraag schreef J.P. Scheltens een – later in druk verschenen – studie over het recht tot navordering van directe en andere belastingen. Op 9 januari 1956 werd hem daarvoor de gouden penning van de Universiteit van Amsterdam uitgereikt. Zie: WFR 1956/4283, p. 72. Of het welzijn van de gelauwerde daarmee is gediend, zou ik niet durven zeggen. Het is in elk geval een teken dat het bekroonde werk wordt gelezen. Een in het vooruitzicht gestelde prijs wordt ook weleens geweigerd. Daarvan zijn voorbeelden te geven, en niet alleen in de sfeer van de bellettrie.Zo weigerde Jeroen Brouwers in 2007 de Prijs der Nederlandse Letteren van de Nederlandse Taalunie. In Sisyphus’ bakens, een ‘vloekschrift’, zoals de indringende ondertitel luidt, in 2009 uitgegeven door Uitgeverij Atlas, legt hij uit waarom. Ook in andere opzichten wordt de keuze van een jury, die al dan niet voor een bijzondere gelegenheid in het leven is geroepen,Vgl. WFR 2016/74. niet altijd gerespecteerd. ‘Díe prijs had ík allang moeten hebben’, zo liet een fiscalist zich eens – tegen ogenschijnlijk niemand in het bijzonder – ontvallen tijdens een zwak moment, dat hem enkele jaren geleden parten speelde toen bekend werd aan wie de H.J. Hofstra-penning was toegekend. Deze ontboezeming vormt wellicht een illustratie van de gedachte dat er geen garantie is dat de mens is wat hij denkt te zijn. Of is het misschien zo dat deze boutade kan worden gezien als een bevestiging van de hypothese dat uiteindelijk niemand kan ontsnappen aan zijn innerlijk labyrint? Het zijn – toegegeven – vermoeiende vragen, die bij een andere, meer passende gelegenheid van mogelijke antwoorden zouden kunnen worden voorzien.