NTFR 2019/1543 - Fiscale rechtvaardigheid versus respect voor de wetgever

NTFR 2019/1543 - Fiscale rechtvaardigheid versus respect voor de wetgever

pmGM
prof. mr. G.T.K. MeussenProf.mr. G.T.K. Meussen is hoogleraar belastingrecht Radboud Universiteit Nijmegen en als wetenschappelijk adviseur verbonden aan BDO Belastingadviseurs te Tilburg.
Bijgewerkt tot 20 juni 2019

Op vrijdag 14 juni 2019 heeft de Hoge Raad een zestal arresten1 gewezen over de vermogensrendementsheffing betreffende de jaren 2013 en 2014, waarnaar reikhalzend is uitgezien.2 Centraal staat de vraag of in de betreffende jaren de box 3-heffing in strijd is met het eigendomsrecht zoals dit wordt beschermd door art. 1 EP (bij het EVRM). Het oordeel van de Hoge Raad komt wat mij betreft niet als een verrassing; de verwachtingen waren dienaangaande over het algemeen ook niet hooggespannen.

Ons hoogste rechtscollege maakt een duidelijk onderscheid tussen een inbreuk op genoemd verdragsartikel op stelselniveau en een inbreuk op het individuele niveau van de belastingplichtige. Wat betreft het stelselniveau geeft de Hoge Raad de wetgever een duidelijke tik op de vingers. Hij oordeelt dat voor de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau het eertijds door de wetgever in het forfaitaire stelsel van box 3 voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4% niet meer haalbaar was voor belastingplichtigen zonder daar (veel) risico3 voor te hoeven nemen. Ofwel: de wetgever is in de betreffende jaren nalatig geweest wat betreft het veranderen van het wettelijke systeem door dit meer te laten aansluiten bij de beleggingsrealiteit. Dat kan de staatssecretaris zich aantrekken, maar ook de Tweede en Eerste Kamer. De grote hoeveelheid publiciteit die deze procedures heeft begeleid, als uitlaatklep voor maatschappelijk onbehagen en onbegrip bij deze wettelijke regeling, was dus terecht.

Vervolgens bewaakt de Hoge Raad echter zorgvuldig de grenzen tussen de rechtsprekende en de wetgevende macht. De wet moet worden veranderd, maar het is niet aan ons hoogste rechtscollege om dat te doen. Een dergelijke wetswijziging is onderhevig aan allerlei politieke afwegingen; het hedendaagse politiek versplinterde landschap maakt zo’n wetswijziging uitermate ingewikkeld. Hij dient zich daar verre van te houden. Ofwel, in de bewoordingen van de Hoge Raad: ‘Met een dergelijke schending op stelselniveau gaat een rechtstekort gepaard waarin niet kan worden voorzien zonder op stelselniveau keuzes te maken. Deze keuzes zijn niet voldoende uit het stelsel van de wet af te leiden. Dan past de rechter ten opzichte van de wetgever terughoudendheid bij het voorzien in zo’n rechtstekort op stelselniveau.’ Dit leidt tot de conclusie: de belastingplichtige heeft wel gelijk, maar krijgt het uiteindelijk niet. Wrang en onbevredigend, maar dit is in zijn uiterste consequentie het gevolg van het Nederlandse rechtssysteem. Zouden wij in Nederland een constitutionele rechter hebben, dan zou deze mogelijk wél zelf in het rechtstekort voorzien, maar een dergelijke rechter kennen we in Nederland niet.

Rest slechts de situatie dat een individuele belastingplichtige in strijd met art. 1 EP (bij het EVRM) wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last daar waar het de vermogensrendementsheffing betreft. Daar verwacht ik overigens niets van. Belastingplichtigen hebben in dit verband een zeer zware bewijslast waaraan niet snel kan worden voldaan.4 En behoudens de uitermate zielige casus van de belastingplichtige met de SNS-aandelen5 waarbij de betrokken belastingplichtige zijn gehele vermogen had verloren, is een dergelijk beroep door een rechter nog nooit gehonoreerd.6 Er zullen nog wel de nodige procedures worden opgestart waarin dit naar voren wordt gebracht, maar deze zullen naar mijn inschatting successievelijk (vrijwel) allemaal door de feitenrechter worden afgewezen. De Hoge Raad heeft daarin overigens geen stem, omdat de beoordeling van het individuele geval is voorbehouden aan de feitenrechter.

Een arrest als het onderhavige, ook al wordt het in het openbaar uitgesproken, is in gewoon Nederlands denk ik maar moeilijk uit te leggen voor een breed publiek. Ik zie alweer een bepaalde politieke partij voor me, die steevast betoogt dat de hoge heren (en dames) in Den Haag geen oog hebben voor de zorgen en problemen van de gewone man.7 De Hoge Raad zit ingeklemd in een staatsrechtelijk harnas en maakt daar onder de gegeven omstandigheden dan maar het beste van. Maar ik denk dat bij velen die dit arrest lezen toch een gevoel van machteloosheid zal achterblijven. Rechtvaardig is de vermogensrendementsheffing niet, maar feitelijk is er niet of nauwelijks iets aan te doen. Als politici zich afvragen waarom er zo’n grote kloof is tussen de politiek en de burgers, waarom de maatschappelijke onvrede toeneemt en waarom een beweging als de gele en tegenwoordig ook de groene hesjes opstaat, dan is het wel dat mensen zich niet gehoord voelen. Zo moeilijk is het toch niet om de wet te wijzigen? In het Nederlandse staatsrechtelijke bestel, waarin zo veel macht aan regering en parlement is toebedeeld, rust op beide een zeer grote staatsrechtelijke verantwoordelijkheid. Een grondwettelijk controlemechanisme bestaat in Nederland niet. Dit roept het gevaar van politieke arrogantie op, hetgeen resulteert in maatschappelijke onrust en burgers die tegen het politieke establishment stemmen.

De grote vraag is nu natuurlijk: hoe nu verder? De Hoge Raad richt zich in niet mis te verstane woorden tot de fiscale wetgever. Die moet iets doen. Het wettelijke systeem is inmiddels met ingang van het jaar 2017 gewijzigd met de twee rendementsklassen, waarvan de percentages elk jaar aan de hand van de marktontwikkelingen worden aangepast. De vraag is uiteraard of dit genoeg is. Procedures over de jaren 2015 tot en met 2019 zullen zeker nog volgen. In zoverre hoeft voor werkgelegenheid van de rechterlijke macht, althans voor zover het fiscale procedures betreft, niet te worden gevreesd. Het huidige systeem is beter en ook rechtvaardiger dan het oude systeem met een uniform fictief rendement van 4%. Maar ik blijf het een onding vinden dat beleggers door fiscale wetgeving in een beleggingsformat worden gedwongen. Mensen met een substantieel vermogen, die om principiële of praktische redenen niet in aandelen of onroerende zaken willen beleggen en hun geld gewoon op een bank hebben staan, zullen ook het huidige systeem met zijn twee rendementsklassen als uitermate onrechtvaardig ervaren. Binnen het huidige fiscale systeem ben je met enig substantieel immers verplicht om risicovol te beleggen. De overheid zou fiscaal gezien de beleggingsvrijheid van belastingplichtigen moeten respecteren.

Het kabinet-Rutte III schuift een hervorming van box 3 steeds verder op, mogelijk naar een volgend kabinet.8 Allerlei systemen zijn daarbij al de revue gepasseerd, zonder dat dit tot politieke overeenstemming heeft geleid. Daarbij is de vooringevulde aangifte inkomstenbelasting (VIA) een belangrijke beleidsdoelstelling geworden. Een stelselwijziging moet passen binnen de vooringevulde aangifte. We hebben het daarbij maar niet over zoiets triviaals als het draagkrachtbeginsel. Politici hebben niets met fiscale beginselen; deze worden met de mond beleden maar vervolgens in wetgeving met voeten getreden. Het draagkrachtbeginsel wordt ondergeschikt gemaakt aan aspecten als praktische uitvoerbaarheid en ICT-ontsluiting.

Mij lijkt het meest realistisch en ook maatschappelijk aanvaardbaar een gemengd systeem, dat deels uitgaat van een werkelijk rendement en deels van een forfaitair rendement. Dat kan mijns inziens op een zodanige wijze worden vormgegeven dat het ook nog in de vooringevulde aangifte past. Voor banktegoeden, aandelen en alle andere financiële producten waarvan bancaire c.q. financieel intermediaire gegevens beschikbaar zijn, zou moeten worden uitgegaan van het werkelijke rendement. Voor de overige vermogensbestanddelen, met name onroerende zaken, zou van een forfaitair rendement moeten worden uitgegaan. Een dergelijk heffingssysteem sluit in vergelijking met het huidige systeem veel beter aan bij de realiteit. Deels blijft een forfaitair rendement dan nog steeds in stand, maar ook op EHRM-niveau bestaat er principieel geen bezwaar tegen het gebruik van een forfait in het kader van belastingheffing, zijnde een massaal proces waar grote aantallen belastingplichtigen mee te maken hebben. Voor spaarders en beleggers in aandelen en obligaties is de EVRM-discussie daarmee definitief tot een einde gekomen. Het is voor de staatssecretaris van Financiën nog niet te laat om een dergelijk stelsel van belastingheffing over het inkomen uit sparen en beleggen in het Belastingplan 2020 op te nemen.