Aflevering 25

Gepubliceerd op 20 juni 2019

NTFR 2019/1543 - Fiscale rechtvaardigheid versus respect voor de wetgever

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019 geschreven door prof. mr. G.T.K. Meussen
Op vrijdag 14 juni 2019 heeft de Hoge Raad een zestal arrestenVerwezen zij primair naar HR 14 juni 2019, nr. 17/05606, ECLI:NL:HR:2019:816. gewezen over de vermogensrendementsheffing betreffende de jaren 2013 en 2014, waarnaar reikhalzend is uitgezien.De betreffende arresten zullen in de uitgave van NTFR van volgende week van een inhoudelijk commentaar worden voorzien door Jan Nieuwenhuizen. Ik zal mij in deze Opinie primair richten op de gevolgen van deze arresten voor de toekomst. Centraal staat de vraag of in de betreffende jaren de box 3-heffing in strijd is met het eigendomsrecht zoals dit wordt beschermd door art. 1 EP (bij het EVRM). Het oordeel van de Hoge Raad komt wat mij betreft niet als een verrassing; de verwachtingen waren dienaangaande over het algemeen ook niet hooggespannen.

NTFR 2019/1544 - Vragen beantwoord naar aanleiding van brief moties en toezeggingen Tweede Kamer

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft vragen beantwoord over de brief met moties en toezeggingen die hij op 4 april 2019 aan de Tweede Kamer zond (NTFR 2019/880). In de beantwoording meldt de staatssecretaris onder meer dat constructies met aandelen aan toonder waarmee belasting wordt ontdoken, moeten worden aangepakt. Hij is in dat verband bereid deze constructies van de inkeerregeling uit te sluiten.

NTFR 2019/1545 - Tweede Kamervragen beantwoord over de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon. Aanleiding voor de vragen is de berichtgeving dat de BelastingTelefoon vanaf 27 mei tot 3 juni (en misschien wel langer) slecht tot niet bereikbaar was. In antwoord op de vragen geeft de staatssecretaris veel cijfermatige informatie over onder meer bereikbaarheid, aantal vragen en wachttijden. Tegelijk met de beantwoording van de Kamervragen heeft de staatssecretaris een brief aan de Kamer gestuurd over dienstverlening door de Belastingdienst en wat burgers kunnen doen als zij daarover niet tevreden zijn. Hij brengt onderscheid aan tussen een geschil over belastingheffing, ontevredenheid over dienstverlening en ontevredenheid over de wijze waarop de Belastingdienst de klacht heeft behandeld. In het eerste geval staat de weg van bezwaar en beroep open, in het tweede geval de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Belastingdienst en in het derde geval kan een klacht bij de Nationale ombudsman worden ingediend.

NTFR 2019/1546 - Antwoorden feitelijke vragen 23e halfjaarsrapportage

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft feitelijke vragen van de Tweede Kamer beantwoord naar aanleiding van de 23e halfjaarsrapportage Belastingdienst. De staatssecretaris benadrukt opnieuw dat de Belastingdienst is gestart met de nieuwe rapportagecyclus waarin drie keer per jaar wordt gerapporteerd over het Jaarplan Belastingdienst, met twee tussentijdse voortgangsrapportages (in juni en oktober) en een afsluitende jaarrapportage in mei 2020. De eerste voortgangsrapportage zal eind juni 2019 aan de Kamer worden gestuurd. Deze voortgangsrapportage heeft eenmalig een zekere samenloop met het traject rondom de 23e halfjaarsrapportage. De Auditdienst Rijk (ADR) onderzoekt de voortgangsrapportages en de jaarrapportage op het Jaarplan van de Belastingdienst. De bevindingen van de ADR worden, zoals eerder toegezegd, aan de Kamer gestuurd.

NTFR 2019/1549 - Als Statenlid gewerkte uren tellen niet mee voor het urencriterium (art. 80a Wet RO)

ECLI:NL:HR:2019:923, datum uitspraak 14-06-2019, publicatiedatum 14-06-2019
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019
Belanghebbende is vanaf maart 2011 lid van de Provinciale Staten. Hiervoor ontving hij in 2011 een vergoeding van € 10.420, die hij opgaf als resultaat uit overige werkzaamheden. Daarnaast heeft hij een eenmanszaak, waarin hij advieswerkzaamheden verricht tegen een uurtarief van € 15 tot € 50 per uur. In geschil is of belanghebbende voldoet aan het urencriterium voor de starters- en zelfstandigenaftrek. Belanghebbende wil alle ten behoeve van zijn werk als lid van de Provinciale Staten verrichte uren rekenen tot de uren die hij voor zijn onderneming verricht. Hij stelt daartoe dat hij uitsluitend Statenlid is geworden met het oogmerk om een netwerk op te bouwen ten behoeve van zijn onderneming. Hof Arnhem-Leeuwarden (16 oktober 2018, nr. 16/01026, (NTFR 2018/2730 ) ) is van oordeel dat het inhoudelijke werk van belanghebbende als lid van de Provinciale Staten in een zodanig ver verwijderd verband staat tot zijn onderneming, dat niet geoordeeld kan worden dat die activiteiten aan de onderneming zijn besteed.

NTFR 2019/1553 - Het pensioenakkoord, de instemming van de FNV en de fiscale aspecten van de voorgestelde wijzigingen

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019 geschreven door mr. J.Th. Gommer MPLA CCFP
Werkgevers- en werknemersorganisaties, de SER en het kabinet hebben op 4 juni 2019 een principeakkoord bereikt over een nieuw pensioenstelsel. In een Kamerbrief van 5 juni heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Koolmees) de hoofdlijnen van het akkoord uiteengezet. Inmiddels is ook vakbond FNV akkoord (na digitale ledenraadpleging gevolgd door een positief besluit van het ledenparlement). De CNV stemde al eerder in. Alleen de Vakcentrale voor Professionals (VCP) moet nu nog de ledenraadpleging afronden. De algemene ledenvergadering van de VCP neemt 18 juni 2019 een beslissing.

NTFR 2019/1557 - Tot tegenprestatie in de zin van doorschuifregeling ex art. 4.17c, lid 2, Wet IB 2001 behoort ook last voor verkrijger tot doen van betalingen aan derden

ECLI:NL:HR:2019:788, datum uitspraak 24-05-2019, publicatiedatum 24-05-2019
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende heeft aan A, zijn zoon, AB-certificaten geschonken met een waarde in het economische verkeer van € 34.875.000. De schenking vond plaats onder de last dat A aan B, een andere zoon van belanghebbende, in tien jaarlijkse termijnen € 4.909.986 betaalt, te verhogen met een rente van 5% (hierna: de last). Volgens Rechtbank Gelderland (12 juni 2018, nr. 16/6715, NTFR 2018/1862) vormt de last een tegenprestatie in de zin van art. 4.17c, lid 2, Wet IB 2001, zodat alleen het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de waarde van de last niet wordt aangemerkt als vervreemding. Hiertegen komt belanghebbende in cassatie, echter zonder succes. Onder tegenprestatie moet volgens de Hoge Raad worden verstaan datgene wat de overdrager als vergoeding voor een overdracht heeft bedongen van de verkrijger. Daartoe behoren ook door de overdrager bedongen verplichtingen van de verkrijger die strekken tot het doen van betalingen aan derden. Dat geldt ook voor de toepassing van art. 4.17c, lid 2, Wet IB 2001. Ook in een geval waarin de overdrager bedingt dat een bedrag wordt betaald aan een ander dan hemzelf, beschikt de overdrager daarmee over dat bedrag. Een dergelijke verplichting moet daarom op één lijn worden gesteld met een verplichting tot betaling aan de overdrager. In beide gevallen vormt die verplichting een prestatie die tegenover de overdracht van de aandelen of de winstbewijzen staat. In dit geval vormt de last dus een tegenprestatie in de zin van art. 4.17c, lid 2, Wet IB 2001.

NTFR 2019/1559 - Verzoek teruggaaf btw over oninbare huurschuld is te laat ingediend

ECLI:NL:HR:2019:858, datum uitspraak 07-06-2019, publicatiedatum 07-06-2019
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019 met annotatie van mr. J.P.W.H.T. Becks en drs. J. van der Laan
Belanghebbende verhuurt een onroerende zaak. Daarbij is geopteerd voor belaste verhuur. Vanaf medio 2010 heeft de huurder geen huur meer betaald. In april 2012 stond vast dat de reeds vervallen en ook toekomstige huurtermijnen niet zouden worden betaald. Belanghebbende is in april 2014 failliet verklaard. De curator heeft in mei 2014 een verzoek ingediend om teruggaaf van omzetbelasting die in verband met de verhuur was voldaan. Volgens Hof Den Bosch 13 juli 2017, nr. 16/00007, NTFR 2017/2460 is het verzoek om teruggaaf te laat ingediend. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. Vanuit het perspectief van belanghebbende moest al in 2012 de conclusie worden getrokken dat betaling van de vergoeding niet langer kon worden verwacht. In dat geval kan belanghebbende niet in een later tijdvak nog een verzoek om teruggaaf doen. Verder oordeelt de Hoge Raad dat het hof de goede procesorde niet heeft geschonden. Het hof mocht zijn oordeel dat reeds in 2012 niet langer betaling van de vergoeding kon worden verwacht, baseren op een verklaring van belanghebbende ter zitting. Schorsing van de zitting was niet nodig, nu het om de zuiver juridische vraag ging of uit een door belanghebbende op zitting erkend feit voortvloeit dat het verzoek te laat is gedaan.

NTFR 2019/1561 - Vega International: verstrekking tankkaart aan dochteronderneming is btw-vrijgestelde kredietverlening

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Vega International organiseert en beheert de verstrekking van tankkaarten, afgegeven door verschillende brandstofleveranciers, aan al haar vennootschappen, waaronder Vega Poland. Vega International ontvangt de facturen van brandstofleveranciers voor de aankoop van brandstof en de btw daarover. Vervolgens factureert Vega International aan het einde van elke maand aan haar dochterondernemingen de brandstof door die ter beschikking is gesteld met een opslag van 2%. De verwijzende rechter vraagt zich af of de verstrekking van tankkaarten onder de vrijstelling voor kredietverlening valt, dan wel of dergelijke complexe handelingen kunnen worden aangemerkt als ketentransacties met als voornaamste doel de levering van brandstof.

NTFR 2019/1562 - Een verplichte split-payment-regeling zoals Polen die invoert is voor Nederland vooralsnog niet aan de orde

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019 geschreven door mr. A.J. Blank
Staatssecretaris Snel van Financiën stuurt de Tweede Kamer een reactie op het verzoek over het voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad voor een machtiging aan Polen over split payment. Split payment is een methode waarbij de btw die de leverancier aan zijn afnemer in rekening brengt door de afnemer op een aparte rekening wordt betaald, waardoor de leverancier niet vrijelijk over deze btw kan beschikken. Deze methode kan in verschillende varianten worden vormgegeven. Het doel van deze split payment is het veiligstellen van de door de leverancier verschuldigde btw ten behoeve van de schatkist. De staatssecretaris schrijft dat de verplichte split payment zoals Polen die nu gaat toepassen een interessante ontwikkeling is om te volgen. Nederland zet nu echter vooral in op invoering van TNA (transaction network analysis) en onderzoekt de toepassing van blockchaintechnologie. Beide toepassingen zijn meer gericht op het detecteren van de fraudeurs en daarbij minder belastend voor het bedrijfsleven en de Belastingdienst dan de split-payment-methode.

NTFR 2019/1563 - Kamerbrief over de aanpak van btw-fraude

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019 geschreven door mr. A. Vroon
De staatssecretaris van Financiën informeert de Tweede Kamer over de aanpak van btw-fraude. De staatssecretaris geeft een korte impressie van wat er in Nederland allemaal wordt gedaan aan de bestrijding van btw-fraude op operationeel en politiek niveau alsmede binnen de internationale samenwerking. Ook geeft hij kort aan wat er in de nabije toekomst mogelijk zal worden gedaan om deze fraude verder aan te pakken.

NTFR 2019/1566 - Geen cassatie tegen geen verhuurderheffing over leegstaande woningen woningcorporatie

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019 geschreven door drs. R. van Haperen
Belanghebbende, een woningcorporatie, is – aldus Hof Den Bosch 21 februari 2019, nr. 18/00057, ECLI:NL:GHSHE:2019:645 – geen verhuurderheffing voor het jaar 2015 verschuldigd voor leegstaande woningen die op 1 januari 2015 niet voor enig bedrag te huur zijn aangeboden. Deze sociale woningen zijn namelijk niet voor de verhuur bestemd, zoals bedoeld in art. 1.2, lid 1, onderdeel e, Wet maatregelen woningmarkt 2014 II. Het hof leidt dit af uit hetgeen de Hoge Raad in onderdeel 2.4.4 van zijn arrest van 17 augustus 2018, nr. 17/04317, NTFR 2018/2001 heeft overwogen. Naar de mening van de staatssecretaris heeft de Hoge Raad in dat onderdeel geoordeeld dat woningen die daadwerkelijk verhuurd worden en woningen die te huur worden aangeboden op de peildatum, voor verhuur bestemde woningen zijn. De Hoge Raad heeft daarmee geen oordeel gegeven over de situatie (die in die zaak niet aan de orde was) dat een woning die voorheen wél verhuurd werd, op de peildatum leegstond en niet meer te huur werd aangeboden. Omdat de woningcorporatie heeft aangevoerd dat de desbetreffende woningen bestemd waren voor sloop of verkoop en zij in het geheel niet meer (ook niet tijdelijk) zouden worden verhuurd, berust de staatssecretaris in dit oordeel van het hof.

NTFR 2019/1568 - Opbrengstlimiet rioolheffing niet overschreden (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2019:940, datum uitspraak 14-06-2019, publicatiedatum 14-06-2019
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de woning in de gemeente Z. Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting de bevoegdheid van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie, Heffing en Waardebepaling te controleren en dat de rechtbank de stelling omtrent de gebrekkige aanwijzing van de heffingsambtenaar geheel onbesproken heeft gelaten. Hof Den Haag (1 augustus 2018, nr. 17/00747, (NTFR 2018/2434 ) ) heeft deze stelling aldus begrepen dat naar de opvatting van belanghebbende de heffingsambtenaar niet in overeenstemming met hetgeen daarover bij of krachtens wet is bepaald als zodanig is aangewezen. Het hof is tot de conclusie gekomen dat dit op de juiste wijze is geschied. Het hof heeft aan de hand van jurisprudentie van de Hoge Raad voorop gesteld dat bij de beantwoording van de vraag of de opbrengst van de rioolheffing de in art. 228a, lid 1, onderdelen a en b, de kosten van de gemeentelijke watertaken overschrijdt, dezelfde uitgangspunten dienen te worden gehanteerd als die welke gelden voor de toetsing van de opbrengsten van retributies aan de in art. 229b, lid 1, Gemeentewet voor die heffingen voorgeschreven opbrengstlimiet. Een gemeente dient op controleerbare wijze vast te leggen welke uitgaven zij in welke mate door elk van de heffingen in een verordening beoogt te dekken. Deze vastlegging speelt geen rol bij de beantwoording van de vraag of de opbrengsten van de heffingen uitgaan boven de ‘lasten ter zake’, waaronder bij de rioolheffingen de kosten van de gemeentelijke watertaken zijn te verstaan. De vastlegging dient uitsluitend om toetsing van (de opbrengst van) een bepaalde heffing aan enig algemeen rechtsbeginsel mogelijk te maken. Aangezien belanghebbende heeft volstaan met de enkele stelling dat de gemeente heeft nagelaten op controleerbare wijze vast te leggen welke uitgaven zij in welke mate door elk van de heffingen in de Verordening rioolheffing beoogt te dekken en geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die, indien aannemelijk bevonden, zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de gemeente, aldus handelende, enig algemeen rechtsbeginsel heeft geschonden, heeft belanghebbende geen belang bij de onderhavige hoger beroepsgrond. Belanghebbende heeft met betrekking tot een drietal kostenposten in twijfel getrokken dat zij door de gemeente terecht tot de kosten van de gemeentelijke watertaken zijn gerekend. Het ligt op de weg van de heffingsambtenaar om nadere inlichtingen over deze posten te verstrekken teneinde – naar vermogen – de twijfels van belanghebbende weg te nemen. Met de nadere inlichtingen die de heffingsambtenaar met betrekking tot deze kostenposten heeft verstrekt, heeft hij naar het oordeel van het hof gedaan wat van hem verlangd kan worden om de twijfels van belanghebbende weg te nemen. Aangezien belanghebbende de door de heffingsambtenaar verstrekte nadere inlichtingen niet heeft weersproken, heeft het hof, uitgaande van die feiten, slechts de vraag te beantwoorden of de genoemde kostenposten meer dan zijdelings verband houden met de gemeentelijke watertaken. Deze vraag heeft het hof bevestigend beantwoord. In het hoger beroep in de zaak omtrent de waterschapslasten heeft belanghebbende zijn standpunt ter zitting ingetrokken. Het hof is in die zaak wel gekomen tot een veroordeling in de proceskosten omdat de heffingsambtenaar pas in een zeer laat stadium met stukken is gekomen, wat heeft gemaakt dat belanghebbende eerst laat inzicht had.

NTFR 2019/1569 - Hof heeft ten onrechte essentiële stellingen van belanghebbende over (geen) verzekeringsplicht niet behandeld

ECLI:NL:HR:2019:786, datum uitspraak 24-05-2019, publicatiedatum 24-05-2019
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019 met annotatie van mr. M.F. Kossen
In deze zaak was zowel bij Rechtbank Den Haag als bij Hof Den Haag in geschil of belanghebbende in 2014 verplicht verzekerd is op grond van de Zvw en of de aan belanghebbende opgelegde aanslag Zvw tot het juiste bedrag is opgelegd. De rechtbank oordeelde op grond van een controlerapport, een verklaring van de Thaise belastingdienst en hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd, dat belanghebbende in 2014 in Nederland woonde en daarom verplicht verzekerd voor de Zvw was. Hof Den Haag (25 mei 2018, nr. 17/00791, NTFR 2018/1364) heeft dat oordeel van de rechtbank overgenomen zonder in te gaan op de stellingen van belanghebbende. Volgens de Hoge Raad kan dat niet door de motiveringsbeugel. Belanghebbende heeft in hoger beroep namelijk op diverse punten meer of andere stellingen en bewijsmiddelen aangevoerd dan in eerste aanleg die op zichzelf tot een andere beslissing kunnen leiden. Het oordeel van het hof dat belanghebbende in 2014 winst uit onderneming in Nederland heeft genoten waarvoor in Nederland arbeid is verricht en dat hij daarom, los van waar hij woonde, verplicht verzekerd voor de Zvw was, is evenmin cassatieproof. Belanghebbende heeft in hoger beroep namelijk gesteld dat en waarom de inkomsten in aanmerking moeten worden genomen als row. Het hof heeft hieromtrent niets vastgesteld, terwijl die stelling, indien juist, tot een andere beslissing van het geschil kan leiden.

NTFR 2019/1572 - Internetconsultatie Implementatiebesluit UBO-register

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019 geschreven door mr. dr. E.A.M. Huiskers
Bij besluit van 20 mei 2019 heeft de minister van Financiën een internetconsultatie geopend over het concept-Implementatiebesluit registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (hierna: Implementatiebesluit UBO-register). Het concept-Implementatiebesluit UBO-register werkt de verplichting uit voor rechtspersonen en ondernemingen om hun UBO’s (uiteindelijk belanghebbenden) in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel te registreren op de volgende punten: a) de bandbreedtes waarin de omvang van het economische belang van een UBO moet worden aangegeven; b) de documentatie die moet worden overgelegd ter onderbouwing van de aard en de omvang van het belang; c) de tot het niet-openbare deel van het register bevoegde autoriteiten; d) het afschermingsregime ten aanzien van gegevens in het openbare deel van het register; e) de toegang tot UBO-gegevens na uitschrijving uit het Handelsregister; en f) de invulling van het UBO-begrip.

NTFR 2019/1573 - WOB-verzoek over navorderingsaanslagen voor vermogen in het buitenland

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019 geschreven door mr. dr. E.A.M. Huiskers
Uitgangspunt van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB) is dat overheidsdocumenten in het belang van een goede en democratische bestuursvoering op verzoek openbaar worden gemaakt. Aan drie bij brieven van 2 april 2019 ingediende WOB-verzoeken met betrekking tot het opleggen van navorderingsaanslagen voor vermogen in het buitenland komt de staatssecretaris van Financiën gedeeltelijk tegemoet en hij maakt – in de bijlagen bij zijn brief van 23 mei 2019 (nr. 2019-0000069675) – de volgende documenten openbaar: 1. Passage in het kernteamoverleg van 31 juli 2018 (met uitzondering van namen op grond van art. 10, lid 2, aanhef en onderdeel e, WOB); 2. Passage in verslag van het M2 ViB-overleg van 9 oktober 2018 (met uitzondering van namen op grond van art. 10, lid 2, aanhef en onderdeel e, WOB); 3. Standaardmail van oktober 2018 die is verzonden aan de behandelaren (met uitzondering van een persoonlijke beleidsopvatting op grond van art. 11, lid 1, WOB); 4. Standaardbrieven die voor openbaarmaking in aanmerking komen; en 5. Paragraaf uit Memo Aandachtspuntenprojecten Vermogen in het Buitenland (reeds eerder openbaar gemaakt, https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2018/08/10/besluit-op-wob-verzoek-over-paraplu-aanpak-vermogen-in-het-buitenland).

NTFR 2019/1574 - Cassatieberoep ingetrokken tegen belastingrente over periode reeds ingediende aangifte

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019 geschreven door mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Belanghebbende heeft vennootschapsbelasting (VPB) betaald op een voorlopige aanslag die nadien is verminderd tot nihil. De teruggaaf is pas verrekend met de op de definitieve aanslag verschuldigde VPB. Bij het opleggen van de definitieve aanslag is belastingrente in rekening gebracht over het volledige bedrag zonder rekening te houden met het bedrag dat al op voorlopige aanslag was betaald en nog op de bankrekening van de Belastingdienst stond. Hof Den Haag 14 november 2018, nr. 18/00644, NTFR 2019/59 heeft uit de (via een WOB-verzoek opgevraagde) verslagen van de Landelijke vakgroep Formeel recht van de Belastingdienst afgeleid dat de Belastingdienst op dat moment het beleid had geen belastingrente te berekenen over perioden waarin de Belastingdienst al beschikte over het geld. Hieraan kon belanghebbende het vertrouwen ontlenen dat hem over het bedrag dat reeds op rekening bij de Belastingdienst stond, geen belastingrente zou worden berekend. De staatssecretaris constateert dat op grond van de geldende wettekst belastingrente wordt berekend over de periode dat er geen rentenadeel is geleden door de Belastingdienst. De toenmalige staatssecretaris heeft al in antwoord op Kamervragen aangegeven dat er beleidsmatig niet wordt afgeweken van de wettelijke regeling. De huidige politiek verantwoordelijke geeft aan dat de uitlatingen in de verslagen niet bedoeld waren als beleidsmatige uitspraak, doch een onjuiste interpretatie waren van de wettelijke regeling. Het cassatieberoep (met nr. 18/05329) wordt echter ingetrokken omdat het oordeel van het hof verweven is met waarderingen van feitelijke aard en niet volstrekt onbegrijpelijk is. De staatssecretaris geeft ondubbelzinnig aan dat voor vergelijkbare gevallen waarin de aanslagen (met rente) zijn opgelegd vanaf 7 juni 2017 (de datum van het antwoord op de Kamervragen), geen beroep op het vertrouwensbeginsel mogelijk is. In die gevallen is namelijk conform de wet en zijn beleid terecht rente in rekening gebracht.

NTFR 2019/1575 - Protocol tot wijziging belastingverdrag met Zwitserland ondertekend

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019
Nederland en Zwitserland hebben op 12 juni 2019 een protocol tot wijziging van het belastingverdrag uit 2010 ondertekend. Hiermee worden een (algemene) antimisbruikbepaling en enkele andere aanpassingen in het belastingverdrag opgenomen, zodat dit voldoet aan de minimumstandaarden uit het zogeheten BEPS-project van de OESO/G20 tegen belastingontwijking. Daarnaast zal de huidige verdragsregeling voor pensioenen worden vervangen door een bronstaatheffing van maximaal 15%. Ten slotte wordt met het wijzigingsprotocol de positie van beleggingsinstellingen en pensioenfondsen verduidelijkt en wordt het belastingverdrag op een aantal (technische) punten gemoderniseerd. Het protocol moet nog in beide landen worden geratificeerd.

NTFR 2019/1576 - Nieuw belastingverdrag met Ierland ondertekend

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019
Nederland en Ierland hebben op 13 juni 2019 een nieuw belastingverdrag ondertekend. Dit verdrag dient ter vervanging van het bestaande belastingverdrag uit 1969. Met het opnemen van een algemene antimisbruikbepaling en enkele andere aanpassingen voldoet het nieuwe belastingverdrag aan de minimumstandaarden uit het zogeheten BEPS-project van de OESO/G20 tegen belastingontwijking. Het heffingsrecht over pensioenen van in totaal meer dan € 25.000 per jaar zal onder het nieuwe verdrag verder, onder voorwaarden, zijn toegewezen aan de bronstaat. Voor bestaande gevallen is echter een overgangsregeling getroffen op basis waarvan de bepalingen van het oude belastingverdrag van toepassing blijven. Verder is het verdrag op een groot aantal onderdelen gemoderniseerd, waarbij aansluiting is gezocht bij het OESO-Modelbelastingverdrag. Het verdrag moet in beide landen nog de vereiste goedkeuringsprocedure doorlopen.

NTFR 2019/1577 - Regeling voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen is niet in strijd met art. 1 EP (bij het EVRM) (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2019:916, datum uitspraak 14-06-2019, publicatiedatum 14-06-2019
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019
Belanghebbende en zijn echtgenote wonen sinds 2006 in Brazilië in een eigen woning als bedoeld in art. 3.111 Wet IB 2001. Zij hebben in de aangiften IB/PVV tot en met 2014 gekozen voor de behandeling als binnenlands belastingplichtigen op grond van het toen geldende art. 2.5 Wet IB 2001. Per 1 januari 2015 is de keuzeregeling voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige vervangen door de regeling voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, zoals opgenomen in art. 7.8 Wet IB 2001. Omdat belanghebbende en zijn echtgenote niet woonachtig zijn in een van de landen zoals opgenomen in lid 6 van die regeling, komen zij niet (meer) in aanmerking voor de behandeling als binnenlandse belastingplichtige. Belanghebbende stelt dat hij gedupeerd is door de wetswijziging per 1 januari 2015, omdat het hem niet langer is toegestaan te kiezen voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige. Hof Den Bosch (15 november 2018, nr. 17/00585, (NTFR 2019/917 )) heeft dit als een beroep op het recht op ongestoord genot van eigendom als bedoeld in art. 1 EP (bij het EVRM) verstaan. Volgens het hof vallen de keuze om niet langer fiscale voordelen te geven aan niet-inwoners op de grond dat het recht van de Europese Unie daartoe niet noopt en de keuze om van overgangsrecht af te zien uit doelmatigheids- en budgettaire overwegingen, binnen de ruime beoordelingsvrijheid van de wetgever en zijn deze niet van redelijke grond ontbloot. Van een schending van art. 1 EP (bij het EVRM) op regelgevingsniveau is dan ook geen sprake. Ook is geen sprake van een individuele en buitensporige last.

NTFR 2019/1592 - Naheffing btw voor ontvangen commissie voor illegale medicijnenhandel

ECLI:NL:RBDHA:2019:473, datum uitspraak 17-01-2019, publicatiedatum 10-05-2019
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2019
Belanghebbende heeft een eenmanszaak. Hij heeft over de jaren 2012 tot met 2015 geen omzet aangegeven. Bij een huiszoeking in de woning van belanghebbende in maart 2015 zijn diverse medicijnen aangetroffen. Belanghebbende heeft tijdens een verhoor verklaart dat hij als tussenpersoon actief was in de medicijnenhandel en dat hij daarvoor een commissie van € 5.000 per maand heeft ontvangen. Belanghebbende is in oktober 2015 in België strafrechtelijk veroordeeld voor het zonder vergunning in de handel brengen van medicijnen. In het vonnis staat dat belanghebbende in de jaren 2013 tot en met 2015 ten minste € 312.330 voor die werkzaamheden heeft ontvangen. De inspecteur heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag van € 75.146 opgelegd. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende belaste bemiddelingsdiensten in Nederland had verricht en dat hij deze ten onrechte niet had aangegeven. Voor de hoogte van de naheffingsaanslag sluit de rechtbank aan bij het in het Belgische vonnis opgenomen bedrag aan ontvangsten van € 312.330. De verschuldigde omzetbelasting bedraagt dan € 53.477. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag.