NTFR 2019/1679 - De fiscale waan van de dag

NTFR 2019/1679 - De fiscale waan van de dag

dHB
dr. H.J. BresserDrs. H.J. Bresser, verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen, tevens werkzaam bij de Belastingdienst. Deze Opinie is geschreven op persoonlijke titel.
Bijgewerkt tot 13 juni 2019

De media bepalen de politieke agenda, zo lijkt het. De invloed van de media is ook steeds meer zichtbaar in de stortvloed aan wetsvoorstellen op fiscaal terrein en de aard daarvan. Was de vennootschapsbelasting daarbij jarenlang relatief een oase van rust, die tijd lijkt nu voorbij. De laatste jaren hebben zich vele, al dan niet ingrijpende wijzigingen voorgedaan. Ook staan er nog tal van plannen op de rol.1 Lang niet alle plannen halen de finishlijn, maar de fiscale wereld is er maar druk mee. Soms is immers snel handelen nodig om minder gewenste gevolgen (vanuit het perspectief van de belastingbetaler) zo veel mogelijk te beperken. Waarbij het risico bestaat een verkeerde inschatting te maken met betrekking tot de voortgang en de afloop van het wetgevende proces. In deze bijdrage geef ik een overzicht van hetgeen momenteel onder meer speelt op het terrein van de vennootschapsbelasting, in het besef niet volledig te kunnen zijn. Simpelweg omdat tussen het moment dat ik mijn pen neerleg en het moment waarop u deze bijdrage leest er weer plannen bij gekomen kunnen zijn en er alweer plannen gesneuveld kunnen zijn. Ik sluit af met een oproep tot een adempauze.

De media bepalen de fiscale agenda

Sinds de Panama Papers en berichten in de media over de als gering bestempelde belastingdruk op internationaal opererende concerns worden als een soort pavlovreactie voorstellen tot fiscale maatregelen over ons uitgestort door de OESO, de Europese Commissie, de Nederlandse overheid en Tweede Kamerleden. De fiscale wetenschap, beroepsorganisaties en het bedrijfsleven reageren kritisch en komen met voorstellen tot wijziging van de voorstellen en met tegenvoorstellen. Op zich de gebruikelijke gang van zaken, resulterend in een afgewogen aanpassing van de fiscale regelgeving. Althans, zo ging dat in het verleden. De laatste tijd bekruipt mij het gevoel dat de politiek reageert op publicaties in de media waaruit niet altijd blijkt dat de auteur over voldoende fiscale kennis beschikt.2 Wellicht omwille van de kiezersgunst doet de Tweede Kamer niet eerst onderzoek naar de juistheid van de vermeende misstanden, maar wordt de minister opgeroepen maatregelen te treffen of komt de Tweede Kamer zelf met een voorstel daartoe. Laat ik eens een aantal van de wijzigingen en voorstellen op een rijtje zetten.

Nieuw rulingbeleid

In de discussie of Nederland een goed vestigingsklimaat biedt dan wel een belastingparadijs3 is (waarbij de term belastingparadijs kennelijk een negatieve connotatie heeft), gaat het uiteraard met name om het internationale bedrijfsleven. En een belangrijk speerpunt daarbij is de mogelijkheid vooraf van de Belastingdienst zekerheid te verkrijgen met betrekking tot de fiscale gevolgen van voorgenomen handelingen, zoals de kwalificatie van economische aanwezigheid in Nederland als vaste inrichting en van grensoverschrijdende transacties binnen concernverband. De staatssecretaris heeft aanleiding gezien het beleid rond de afgifte van deze zogenoemde rulings ingrijpend te herzien,4 al zijn de redenen daartoe duister. In de huidige tijd niet ongebruikelijk is de hoeveelheid vragen die vervolgens werden gesteld; in dit geval dertig.5 Op zijn zachtst gezegd merkwaardig is de opmerking van de staatssecretaris dat uit een nog in te dienen wetsvoorstel zou blijken dat het kabinet werk maakt van de aanpak van zogenoemde doorstroom naar laagbelastende jurisdicties.6 Of van een uitgesproken intentie een afschrikwekkend effect uitgaat betwijfel ik. Opmerkelijk is de aankondiging dat een samenvatting van overeengekomen rulings zal worden gepubliceerd en een College Internationale Fiscale Zekerheid (CIFZ) in het leven wordt geroepen. Dit college voorziet de ruling van een tweede handtekening en draagt zo bij, is de gedachte, aan de eenheid van beleid en uitvoering. Waarom daartoe een afzonderlijk orgaan in het leven moet worden geroepen en niet kan worden volstaan met de handtekening van een tweede inspecteur ontgaat mij. Nu de behandeling van verzoeken om een ruling al bij een afzonderlijk team binnen de Belastingdienst is gecentraliseerd, lijkt mij de gewenste eenheid van beleid en uitvoering voldoende geborgd. Indien er aanleiding is voor enige twijfel, lijken een goed gesprek of andere passende maatregelen eerder geboden dan de instelling van een toezichthoudend orgaan. Zeker nu het CIFZ zich niet gelijktijdig maar volgtijdig een oordeel vormt over het verzoek, zijn langere doorlooptijden het gevolg, hetgeen geen positieve bijdrage levert aan het Nederlandse vestigingsklimaat. De komst van het CIFZ lijkt mij dan ook eerder ingegeven door alle publiciteit rondom vermeende belastingafspraken met grote concerns dan dat er tekortkomingen of andere redenen zijn gebleken. Inderdaad, de waan van de dag.

Nieuwe concernregeling

De jurisprudentie van het HvJ noopte de staatssecretaris tot ingrijpen bij de fiscale eenheid.7 Of zo rigoureus moest worden ingegrepen kan worden betwijfeld; ook een andere oplossing was mogelijk geweest. De literatuur daarover kan u bijna niet zijn ontgaan, en daar heb ik niet veel aan toe te voegen. Behalve dan dat, waar het rulingbeleid per definitie betrekking heeft op internationaal opererende bedrijven, de fiscale eenheid ook voor uitsluitend in Nederland gevestigde concerns een veel benutte faciliteit biedt. Ook deze concerns zijn de dupe van de wijzigingen, die immers slechts de faciliteit uitgekleed zien worden. Prof.dr. H. Vording maakt een treffende vergelijking met een oude auto: als er veel reparaties nodig zijn, is de auto dan niet aan vervanging toe?8 De toekomst is uiteraard ongewis. Het wil mij voorkomen dat een vorm van resultaatpooling zal blijven. Het andere grote voordeel, de fiscale non-existentie van onderlinge transacties, zal veel lastiger behouden kunnen worden. Het beperken van dergelijke faciliteiten tot binnenlandse situaties zonder in strijd te komen met de verdragsvrijheden vergt vermoedelijk complexe regelgeving. Onmogelijk lijkt mij dat niet, wenselijk wel. Het feit overigens dat een periode van ruim twee jaar wordt uitgetrokken om tot een nieuwe concernregeling te komen juich ik uiteraard slechts toe; geen overhaaste reactie op de waan van de dag, maar een herbezinning samen met de wetenschap en belangenorganisaties. Nu maar hopen dat de periode niet te kort blijkt en er uiteindelijk een regeling tot stand komt waar niemand blij van wordt.

Aanpassing van de liquidatieverliesregeling

Het initiatiefvoorstel tot wijziging van de liquidatieverliesregeling9 lijkt eveneens ingegeven door de waan van de dag, gevoed door de media.10 Internationaal opererende concerns betalen in Nederland niet of nauwelijks winstbelasting, zo ronkt de pers,11 direct gevolgd door berichten op Twitter, onder andere door leden van de Tweede Kamer.12 Niets nieuws voor een fiscalist, de liquidatieverliesregeling bestaat immers al vele jaren, maar kennelijk wel voor de pers en de politiek. Er wordt niet de moeite genomen zich eerst in de materie te verdiepen, maar er wordt direct om maatregelen geroepen, althans, zo lijkt het.13 Een ondernemer die zijn investering in rook op ziet gaan moet dat verlies ten laste van zijn resultaat kunnen brengen, een uitgangspunt dat ook het HvJ heeft bevestigd.14 Een regeling overigens waarin Nederland niet uniek is. Enkele technische aanpassingen zijn mogelijk en wellicht zelfs wenselijk.15 Maar een spoedeisend karakter heeft het niet. Gelet op de belangrijke positie in de Wet VPB 1969 lijkt het mij beter de wenselijkheid tot aanpassing mee te nemen in de heroverweging van de concernregeling of, beter nog, van een nieuwe Wet VPB.

Implementatie van antimisbruikbepalingen

Tijd voor een adempauze