Aflevering 27

Gepubliceerd op 4 juli 2019

NTFR 2019/1679 - De fiscale waan van de dag

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019 geschreven door dr. H.J. Bresser
De media bepalen de politieke agenda, zo lijkt het. De invloed van de media is ook steeds meer zichtbaar in de stortvloed aan wetsvoorstellen op fiscaal terrein en de aard daarvan. Was de vennootschapsbelasting daarbij jarenlang relatief een oase van rust, die tijd lijkt nu voorbij. De laatste jaren hebben zich vele, al dan niet ingrijpende wijzigingen voorgedaan. Ook staan er nog tal van plannen op de rol.Zie de fiscale beleidsagenda, brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 29 mei 2019, nr. 2019-0000088297, NTFR 2019/1426. Lang niet alle plannen halen de finishlijn, maar de fiscale wereld is er maar druk mee. Soms is immers snel handelen nodig om minder gewenste gevolgen (vanuit het perspectief van de belastingbetaler) zo veel mogelijk te beperken. Waarbij het risico bestaat een verkeerde inschatting te maken met betrekking tot de voortgang en de afloop van het wetgevende proces. In deze bijdrage geef ik een overzicht van hetgeen momenteel onder meer speelt op het terrein van de vennootschapsbelasting, in het besef niet volledig te kunnen zijn. Simpelweg omdat tussen het moment dat ik mijn pen neerleg en het moment waarop u deze bijdrage leest er weer plannen bij gekomen kunnen zijn en er alweer plannen gesneuveld kunnen zijn. Ik sluit af met een oproep tot een adempauze.

NTFR 2019/1680 - Rapport Algemene Rekenkamer over forfaits in het belastingstelsel

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019
De Algemene Rekenkamer (ARK) heeft een rapport gepubliceerd over forfaits in het belastingstelsel. Daaruit volgt dat het kabinet niet aan de evaluatieplicht voldoet. De helft van 48 bestaande forfaits is sinds 2010 niet meer geactualiseerd. Uit de regelgeving volgt dat zulke regelingen ten minste eens in de zeven jaar worden geëvalueerd. Daarbij komt dat de staatssecretaris van Financiën niet bijhoudt of forfaits bijdragen aan een zo doelmatig mogelijk functionerende belastinginning door de Belastingdienst. De ARK beveelt dan ook aan om forfaits periodiek te toetsen. In zijn reactie erkent de staatssecretaris van Financiën dat er niet periodiek geëvalueerd wordt, maar dat dit wel noodzakelijk is. Hij zal dit nader onderzoeken en zal de resultaten daarvan begin 2020 aan het parlement sturen.

NTFR 2019/1681 - NOB kritisch over Internetconsultatie Implementatiebesluit UBO

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019
De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs heeft gereageerd op de internetconsultatie over het Implementatiebesluit registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten. De Orde onderscheidt twee knelpunten in de voorgestelde regeling. Allereerst gaat het over opnemen in het UBO-register bij de Kamer van Koophandel van de ‘aard en omvang van het economisch belang’. Bij afwezigheid van een economisch belang is niet duidelijk hoe dat moet worden opgenomen in het Register. Daarbij merkt de Orde op dat een dga beduidend meer documenten moet deponeren dan een UBO met (vele) buitenlandse tussenhoudsters. De Orde doet een suggestie om het Implementatiebesluit op dit punt tekstueel aan te scherpen. Het andere kritiekpunt van de Orde betreft de afscherming van de UBO-informatie. Zo worden de gegevens van de uiteindelijk gerechtigde alleen afgeschermd ten aanzien van een persoon met een onevenredig risico, risico op fraude, ontvoering en dergelijke dan wel in geval van minderjarigheid en handelingsonbekwaamheid. De eerste categorie betreft personen die op een ‘beschermingslijst’ staan bij het ministerie van Justitie of bij het OM. Deze personen worden beschermd door de politie. Hoewel de Antiwitwasrichtlijn de lidstaten meer mogelijkheden biedt, staat de Nederlandse regering een restrictiever beleid voor. De Orde vindt dat Nederland op dit punt zich beter moet conformeren aan de Richtlijn en een ruimhartiger beleid voor moet staan met betrekking tot afscherming van persoonlijke gegevens. Dus ook als er geen politiebescherming wordt geboden. Dit dient zo wel te geschieden ten aanzien van uiteindelijk gerechtigden bij vennootschappen als voor de bestuurders van instellingen. Dat voor minderjarige UBO nog een apart verzoek moet worden gedaan om de afscherming te effectueren, kan naar de mening van de Orde worden ondervangen door een handiger systeem waarbij de opname in het register tevens een verzoek tot afscherming is indien uit de vast te leggen geboortedatum blijkt dat de UBO minderjarig is.

NTFR 2019/1682 - Commentaar NOB op wetsvoorstel minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019
De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs heeft een commentaar gepubliceerd op het wetsvoorstel minimum CO2–prijs elektriciteitsopwekking. Hoewel de Orde de vergroening van het belastingstelsel ondersteunt, is zij kritisch t.o.v. het ingediende wetsvoorstel. De Orde vraagt zich af in hoeverre het wetsvoorstel bijdraagt aan de doelstellingen van de vervuiler betaalt nu producenten en bedrijven al bij hun investeringen rekening houden met een aanmerkelijk hogere CO2–prijs dan het gevolg is van de minimum CO2–prijs. Ook het feit dat dit wetsvoorstel alleen betrekking heeft op elektriciteitsopwekkers en dat de industrie weer te maken krijgt met een apart wetsvoorstel rond een CO2-heffing, zonder dat de overkoepelende visie duidelijk wordt, vindt geen genade in de ogen van de Orde. Dit wetsvoorstel met een nieuwe milieubelasting, staat naar de mening van de NOB op gespannen voet met het streven van het kabinet om het Nederlandse belastingstelsel te vereenvoudigingen. Kritisch is de Orde op de wisselwerking tussen deze nieuwe milieubelasting en de werking van het EU-ETS-systeem, net als over de onderbouwing van de geschiktheid van de NEa als verantwoordelijke instelling voor heffing en invordering van de nieuwe wetgeving. Ook de Raad van State is hier bezorgd over. Naar de mening van de Orde kan de Belastingdienst deze teken beter uitvoeren en is de rechtsbescherming van belastingplichtigen hierdoor beter gewaarborgd.

NTFR 2019/1689 - Geen alleenstaande-ouderkorting omdat minderjarige zoon niet op hetzelfde GBA-adres is ingeschreven maar op adres jeugdinstelling

ECLI:NL:HR:2019:1049, datum uitspraak 28-06-2019, publicatiedatum 28-06-2019
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende voldeed in 2013 aan de wettelijk eisen van de alleenstaande-ouderkorting, met uitzondering van de inschrijvingseis (meer dan zes maanden op hetzelfde woonadres in de GBA). Zijn minderjarige zoon was namelijk van 1 januari t/m 28 augustus 2013 in de GBA ingeschreven op het adres van een jeugdinstelling. Niettemin heeft Hof Arnhem-Leeuwarden 15 augustus 2017, nr. 16/01369, NTFR 2017/2405 belanghebbende, op grond van het gelijkheidsbeginsel, de alleenstaande-ouderkorting verleend. Volgens het hof is de situatie van belanghebbende vergelijkbaar met die van binnenschippers voor wie op grond van goedkeurend beleid de inschrijvingseis niet geldt. In cassatie houdt die beslissing echter geen stand. De situatie waarin een belastingplichtige en een kind niet gedurende meer dan zes maanden op hetzelfde woonadres ingeschreven staan in de GBA omdat het kind wegens verblijf in een jeugdinstelling op een ander woonadres is ingeschreven, is volgens de Hoge Raad feitelijk en rechtens niet vergelijkbaar met de situatie waarin een binnenschipper samen met het kind is ingeschreven op hetzelfde briefadres in verband met de omstandigheid dat een binnenvaartschip geen vaste ligplaats heeft die als woonadres in de GBA kan worden ingeschreven. Nu belanghebbende niet voldoet aan de wettelijke eisen voor de alleenstaande-ouderkorting, heeft hij daar geen recht op.

NTFR 2019/1691 - Kamerbrief toezicht arbeidsrelaties

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019
Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris Snel van Financiën hebben achtereenvolgens de Tweede Kamer en de Eerste Kamer per brief geïnformeerd over de toezichtstrategie arbeidsrelaties en de afbouw van het handhavingsmoratorium. Met de brief wordt de belofte van begin maart om de Tweede Kamer vóór de zomer nader te informeren over de toezichtstrategie arbeidsrelaties en de afbouw van het handhavingsmoratorium ingelost.

NTFR 2019/1694 - Inschrijving op briefadressen wegens veiligheidsredenen volstaat niet voor toepassing alleenstaande-ouderkorting

ECLI:NL:HR:2019:1051, datum uitspraak 28-06-2019, publicatiedatum 28-06-2019
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende voldeed in 2013 aan de wettelijke eisen van de alleenstaande-ouderkorting, behalve aan de inschrijvingseis (meer dan zes maanden op hetzelfde woonadres in de GBA). Vanwege een onveilige situatie (huiselijk geweld en stalking) stonden belanghebbende en haar dochter ingeschreven op verschillende briefadressen. Hoewel belanghebbende en haar kind niet voldeden aan de wettelijke eis van inschrijving op een woonadres, heeft Hof Den Bosch 22 maart 2018, nr. 17/00186, NTFR 2018/1172 belanghebbende de alleenstaande-ouderkorting toegekend. Die beslissing houdt in cassatie echter geen stand. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de inschrijvingseis tot doel heeft een helder criterium te geven voor toekenning van een aanvullende tegemoetkoming aan een alleenstaande ouder wegens het feit dat de zorg voor kinderen voor alleenstaande ouders een draagkrachtverminderende factor vormt, alsmede te verhinderen dat de alleenstaande-ouderkorting aan meer dan een van de ouders van een kind zou worden toegekend. Gelet hierop dient aan de inschrijvingseis in beginsel geen verdergaande betekenis te worden toegekend dan noodzakelijk is om een alleenstaande ouder aanspraak te geven op deze aanvullende tegemoetkoming. Dit betekent echter niet dat wanneer om veiligheidsredenen niet aan de inschrijvingseis kan worden voldaan, inschrijving gedurende meer dan zes maanden op briefadressen volstaat om aanspraak te hebben op de alleenstaande-ouderkorting. In de Wet GBA was niet voorzien in voorwaarden waaronder om veiligheidsredenen inschrijving op een briefadres toelaatbaar was. Belanghebbende heeft geen recht op de alleenstaande-ouderkorting.

NTFR 2019/1695 - Instelling adviescommissie eerlijker vennootschapsbelasting multinationals

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gezonden over de instelling van een adviescommissie. De aanleiding is een motie waarin wordt gevraagd om een commissie die zal adviseren ‘over maatregelen om de belastingheffing over winsten van multinationals eerlijker te maken, terwijl Nederland aantrekkelijk blijft voor Nederlandse hoofdkantoren’. De opdracht aan de commissie zal luiden: ‘maatregelen te inventariseren die leiden tot een grondslagverbreding van de vennootschapsbelasting, waarbij tegelijkertijd oog wordt gehouden voor het (…) behoud van hoofdkantooractiviteiten in Nederland’. De commissie zal bestaan uit fiscalisten, economen en specialisten op het gebied van EU-recht, onder leiding van een externe voorzitter. Zij zal in 2019 advies uitbrengen.

NTFR 2019/1696 - Aanpassing wetsontwerp Wet centraal aandeelhoudersregister

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019
De nota van wijziging van het initiatiefwetsvoorstel Wet centraal aandeelhoudersregister (CAHR) bevat met name aanpassingen die bijdragen aan de bescherming van de privacy van natuurlijke personen waarop de nieuwe wettelijke regeling van toepassing wordt. De initiatiefindieners willen hiermee geen afbreuk doen aan de uitgangspunten van het wetsvoorstel. De aanpassingen houden in:

NTFR 2019/1697 - Herziening mogelijk van tijdens regime landbouwregeling niet in aftrek gebrachte voorbelasting op opfokkosten

ECLI:NL:HR:2019:863, datum uitspraak 07-06-2019, publicatiedatum 07-06-2019
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019 met annotatie van mr. H.J. de Boer
Belanghebbende exploiteert een melkveebedrijf. Zij fokt kalveren op tot melkkoeien. Zij maakt daarvoor opfokkosten (o.a. voer, huisvesting, dierenarts). Belanghebbende maakte tot 1 juli 2013 gebruik van de landbouwregeling, waardoor zij geen omzetbelasting was verschuldigd over de vergoeding voor door haar geleverde melk en de aan deze leveringen toerekenbare omzetbelasting niet in aftrek kon brengen. Over het laatste tijdvak van 2013 heeft belanghebbende verzocht om teruggaaf van de omzetbelasting voor de opfokkosten voor zowel de kalveren die zij had op 1 juli 2013 en die pas nadien als melkkoe zijn gebruikt, als voor de kalveren die zij reeds vóór 1 juli 2013 als melkkoe in gebruik had genomen. De Hoge Raad oordeelt dat voor zowel de kalveren als voor de melkkoeien de aftrek van omzetbelasting kan worden herzien. Het opfokken moet worden aangemerkt als het ontwikkelen van een bedrijfsmiddel. Dat betekent dat de omzetbelasting die ter zake daarvan in rekening is gebracht, aftrekbaar is overeenkomstig de bestemming en zo nodig nadien wordt herzien. Voor de kalveren die reeds vóór 1 juli 2013 melkkoe werden, kan geen herziening op grond van art. 15, lid 4, tweede volzin, Wet OB 1968 plaatsvinden. Wel kan de aftrek worden herzien op grond van art. 15, lid 6, Wet OB 1968.

NTFR 2019/1699 - A-G Ettema belicht problematiek inzake aftrekrecht en herziening bij gemengd gebruikte investeringsgoederen

ECLI:NL:PHR:2019:491, datum uitspraak 23-04-2019, publicatiedatum 24-05-2019
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019 met annotatie van drs. C. Verweij
Belanghebbende is een gemeente. Zij heeft in 2006 en 2007 vier gymnastieklokalen in gebruik genomen. De gymlokalen maken deel uit van multifunctionele accommodaties. Ter zake van de bouw van de accommodaties heeft belanghebbende geen omzetbelasting in aftrek gebracht. De gymlokalen worden in eerste instantie voor 40% kosteloos ter beschikking gesteld aan onderwijsinstellingen voor bewegingsonderwijs en voor 60% tegen vergoeding aan sportverenigingen. Vanaf 1 januari 2010 brengt belanghebbende voor het ter beschikking stellen aan de onderwijsinstellingen eveneens een vergoeding in rekening. Deze vergoeding wordt door belanghebbende gesubsidieerd. In 2010 heeft de inspecteur desgevraagd alsnog een teruggaaf verleend van 60% van de omzetbelasting die bij de bouw van de gymlokalen in rekening is gebracht in verband met het tegen vergoeding ter beschikking stellen aan de sportverenigingen. Met betrekking tot het tijdvak december 2012 verzoekt belanghebbende een aanvullende teruggaaf wegens herziening van de aftrek van de omzetbelasting die bij de bouw van de gymlokalen in rekening is gebracht, omdat zij de gymlokalen vanaf 1 januari 2010 volledig voor belaste prestaties gebruikt. De inspecteur heeft deze teruggaaf niet verleend. Hij is van mening dat herziening van de aftrek niet mogelijk is voor zover belanghebbende de gymlokalen in gebruik heeft genomen voor het om niet ter beschikking stellen van de gymlokalen.

NTFR 2019/1700 - Oro Efectivo: Spaanse belasting op overdracht vermogensbestanddelen is geen ‘omzetbelasting’

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019 met annotatie van mr. A. Vroon
Oro Efectivo koopt van particulieren voorwerpen met een hoog gehalte aan goud of andere edele metalen. Zij verkoopt deze door aan ondernemingen die gespecialiseerd zijn in de vervaardiging van staven of uiteenlopende voorwerpen van die edele metalen. Volgens de Spaanse belastingdienst zijn de aankopen door Oro Efectivo onderworpen aan de belasting op de overdracht van vermogensbestanddelen en op authentieke akten. De verwijzende rechter vraagt zich af of de Btw-richtlijn en het neutraliteitsbeginsel heffing van deze belasting in de weg staan.

NTFR 2019/1702 - Verhoging belasting zware motorrijtuigen treedt in werking per 1 juli 2019

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019
Vanaf 1 juli 2019 wijzigen de meeste tarieven van de Wet belasting zware motorrijtuigen (Wet BZM). De tarieven voor euronorm 0 tot en met 4 worden hoger. Ook het tarief voor één dag wordt hoger. De tarieven voor euronorm 5 en 6 wijzigen niet per 1 juli 2019. De tariefswijziging volgt uit de inwerkingtreding van art. V van Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019 door het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 14 juni 2019, Stb. 2019, 226.

NTFR 2019/1703 - Rekenkamer biedt eerste rapportage over EV-stimulering aan

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019 geschreven door mr. J. Rolleman
Op 21 februari 2019 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen van de Kamerleden Omtzigt en Lodders, waarin de Algemene Rekenkamer wordt verzocht onderzoek te doen naar de doelmatigheid van stimuleringsmaatregelen voor elektrische auto’s. Het verzoek behelst een nadere analyse en update van de stimuleringsmaatregelen voor elektrische auto’s. De Algemene Rekenkamer wordt tevens gevraagd aan te geven of er voldoende opvolging is gegeven aan haar eerdere aanbevelingen op het gebied van stimulering van elektrisch rijden.

NTFR 2019/1704 - Kosten schouwsloten en rente inclusief btw over niet afgeschreven deel investeringen kunnen via rioolrechten worden verhaald

ECLI:NL:HR:2019:1020, datum uitspraak 21-06-2019, publicatiedatum 21-06-2019
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019 met annotatie van drs. R. van Haperen
De gemeente Noordenveld heeft de baten van de rioolheffing voor 2013 geraamd op € 3.810.000 en de lasten op € 3.865.954. Tot de geraamde lasten behoren onder meer de posten ‘Schouwsloten’ van € 182.438 en ‘BTW activa en exploitatie’ (hierna: btw) van € 433.567. De stelling van belanghebbende, een woningcorporatie die in de rioolheffing 2013 is betrokken, dat de opbrengstlimiet is overschreden, is door Hof Arnhem-Leeuwarden (19 juni 2018, nr. 16/00957, NTFR 2018/1765) verworpen. In cassatie betoogt belanghebbende dat de kosten voor onderhoud van de schouwsloten niet verhaald mogen worden via de rioolheffing. De Hoge Raad verwerpt dat betoog omdat die kosten meer dan zijdelings verband houden met de riolering, zodat zij (geheel of ten dele) via de rioolheffing mogen worden verhaald. Verder betoogt belanghebbende dat tot de lasten ter zake waarvan de rioolheffing wordt geheven niet mag worden gerekend rente over nog niet als afschrijving in aanmerking genomen btw, omdat op investeringen drukkende btw direct wordt terugontvangen via het BTW-compensatiefonds. Ook dat betoog treft geen doel. Voor de invoering van de Wet op het BTW-compensatiefonds mochten gemeenten voor de berekening van kapitaallasten in verband met investeringen in riolering, in de gemeentelijke begroting uitgaan van het investeringsbedrag inclusief de over die investeringen verschuldigde omzetbelasting. Met art. 228a, lid 3, Gem.w. heeft de wetgever beoogd de gemeenten in staat te stellen voor de berekening van de lasten ter zake waarvan de rioolheffing wordt geheven een ten opzichte van de situatie vóór invoering van de Wet op het BTW-compensatiefonds ongewijzigde methodiek te hanteren. Het stond de gemeente dus vrij om rente over het niet afgeschreven deel van de investeringen inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting te rekenen tot de kapitaallasten die via de rioolheffing kunnen worden verhaald.

NTFR 2019/1705 - Jurisprudentie inzake opbrengstlimiet rioolrechten geldt ook voor rioolheffingen; opbrengstlimiet rioolheffingen Steenwijkerland niet overschreden

ECLI:NL:HR:2019:1016, datum uitspraak 21-06-2019, publicatiedatum 21-06-2019
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019
De gemeente Steenwijkerland heeft de baten van de rioolheffing voor 2013, 2014 en 2015 lager geraamd dan de lasten. Tot de geraamde lasten behoren in alle jaren kosten voor het baggeren van watergangen, het onderhoud van oeverbeschermingen, het beheer en onderhoud van vaarwegen waterschap en het maaien en onderhoud van sloten (hierna: de baggerkosten en kosten van onderhoud oevers). De stelling van belanghebbende, een woningstichting, dat de opbrengstlimiet is overschreden, is door Hof Arnhem-Leeuwarden (27 februari 2018, nrs. 17/00514 t/m 17/00516, NTFR 2018/635) verworpen. In cassatie betoogt belanghebbende dat de baggerkosten en kosten van onderhoud oevers niet verhaald mogen worden via de rioolheffing. De Hoge Raad verwerpt dat betoog omdat die kosten meer dan zijdelings verband houden met de riolering, zodat zij (geheel of ten dele) via de rioolheffing mogen worden verhaald. Verder is de Hoge Raad het niet eens met belanghebbende dat het hof de regels omtrent stelplicht en bewijslast zou hebben miskend met betrekking tot de baggerkosten. Anders dan belanghebbende bepleit, is de Hoge Raad voorts van oordeel dat het de gemeente vrijstond om de baggerkosten en kosten van onderhoud oevers geheel of gedeeltelijk aan de rioolheffing toe te rekenen aangezien die kosten meer dan zijdelings verband houden met de riolering en het Besluit begroting en verantwoording de gemeenten niet beperkt in de mate waarin lasten worden toegerekend aan posten waarmee zij meer dan zijdelings verband houden. De jurisprudentie inzake de tot 2008 op art. 229 Gem.w. gebaseerde mogelijkheid tot het heffen van rioolrechten is ook van betekenis voor de vanaf 1 januari 2008 op art. 228a Gem.w. gebaseerde rioolheffingen. De stelling van belanghebbende dat met de omzetbelasting over de voor de riolering gemaakte kosten geen rekening mag worden gehouden omdat deze kosten niet in de ramingen van de gemeente waren opgenomen, faalt ten slotte ook. Het achteraf alsnog in aanmerking nemen van omzetbelasting in de ramingen voor een vastgestelde rioolheffing brengt geen wijziging in de begroting van de gemeente mee en leidt, anders dan een verhoging of verlaging van de rioolheffing, niet tot een lastenverschuiving.

NTFR 2019/1706 - Bestuursorgaan dient in verzuimbrief te vermelden dat bij niet-tijdig herstel van verzuim niet-ontvankelijkheid kan volgen

ECLI:NL:HR:2019:1048, datum uitspraak 28-06-2019, publicatiedatum 28-06-2019
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019 met annotatie van mr. M.F. Kossen
Belanghebbende heeft een ongemotiveerd bezwaarschrift ingediend tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Op 19 juli 2017 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende een hersteltermijn gegeven van zeven dagen. Daarbij is vermeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard wanneer herstel niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt. Belanghebbende heeft op 26 juli 2017 per fax om uitstel gevraagd. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar wegens het ontbreken van de gronden van het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden 9 oktober 2018, nr. 18/00107, NTFR 2018/2462 is dat terecht. Art. 6:6 Awb bevat volgens het hof niet de eis dat – bij het bieden van een mogelijkheid het verzuim te herstellen – het bestuursorgaan de betrokkene erop wijst dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Dat oordeel is volgens de Hoge Raad niet juist. Een zorgvuldige behandeling van een bezwaarschrift brengt namelijk mee dat het bestuursorgaan bij het aan de belanghebbende stellen van een fatale termijn voor het herstellen van een verzuim, de belanghebbende erop dient te wijzen dat overschrijding van die termijn ertoe kan leiden dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard. Daaraan doet niet af dat art. 6:6 Awb het doen van die mededeling niet uitdrukkelijk eist. Indien het bestuursorgaan heeft verzuimd die mededeling te doen, zal aan de hand van de omstandigheden van het geval moeten worden beoordeeld of de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in stand kan blijven. Tot cassatie komt het echter niet. De feitenrechters hebben bij het ongegrond verklaren van het beroep namelijk mede in aanmerking genomen dat de heffingsambtenaar bij het stellen van de hersteltermijn bedoelde mededeling heeft gedaan.

NTFR 2019/1707 - Geen beroep op vertrouwensbeginsel als feitelijke situatie is gewijzigd

ECLI:NL:HR:2019:913, datum uitspraak 21-06-2019, publicatiedatum 21-06-2019
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019 met annotatie van mr. R. Marchal
Belanghebbende woont in Nederland en is sinds 2002 werknemer van een Zwitserse AG. Hij was tot 2009 werkzaam aan boord van motortankschip B en sindsdien aan boord van motortankschip B II. Voor de beoordeling van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het jaar 2003 heeft de inspecteur belanghebbende begin 2006 verzocht stukken toe te zenden waaruit blijkt dat hij aan boord van een Rijnschip heeft gevaren onder Zwitserse vlag. Belanghebbende heeft in bezwaar een ‘Lohnausweis für 2003’ verstrekt, waarna de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de vermindering voor 2003 heeft verleend. Volgens Hof Den Bosch (6 september 2018, nrs. 17/00352 en 17/00353, NTFR 2018/2838) heeft belanghebbende ook voor 2011 en 2012 recht op vermindering door toepassing van het vertrouwensbeginsel. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak omdat het hof niet is ingegaan op de stelling van de inspecteur dat belanghebbende vanaf 2009 werkzaam is op een schip onder Duitse vlag. Als deze stelling juist is, kan belanghebbende voor de jaren 2011 en 2012 geen vertrouwen meer ontlenen aan de standpuntbepaling van de inspecteur voor het jaar 2003. Dat uit niets blijkt dat de inspecteur voor 2003 relevant heeft geacht onder welke vlag het schip vaart, heeft betrekking op het ontbreken van een gedraging aan de zijde van de inspecteur, en kan daarom niet het vertrouwen wekken dat voor de aanspraak op vermindering niet relevant is onder welke vlag een schip vaart, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2019/1709 - Herziening van het beslag- en executierecht

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019 geschreven door mr. J.D. Schouten
Dit wetsvoorstel is bedoeld om te voorkomen dat een schuldenaar door het beslag niet meer in zijn bestaansminimum kan voorzien. Daarnaast worden maatregelen voorgesteld om het beslag- en executierecht efficiënter en eenvoudiger te maken en om te voorkomen dat een beslag puur als pressiemiddel wordt gebruikt. Daartoe wordt het beslag- en executierecht op een aantal punten gewijzigd. Zo wordt bijvoorbeeld een beslagvrij bedrag bij beslag op een bankrekening ingevoerd. Ook wordt geregeld dat er geen beslag mag worden gelegd op roerende zaken, zoals de inboedel of een auto, als redelijkerwijs voorzienbaar is dat de kosten de baten overstijgen. Verder wordt het beslagverbod op roerende zaken gemoderniseerd, net zoals de regels inzake de veiling van roerende zaken.

NTFR 2019/1710 - Halfjaarlijkse aanpassing Leidraad Invordering 2008

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019 geschreven door mr. J.D. Schouten
In deze wijziging van de Leidraad IW 2008 vinden een aantal technische en redactionele aanpassingen plaats. Ook vinden er wijzigingen plaats in verband met de aanpassing van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 en het Organisatiebesluit directoraat-generaal Belastingdienst 2018. Verwerkt zijn de aanbeveling van de Nationale ombudsman van 31 mei 2018, rapportnummer 2018/034, inzake de gevolgen van informatieverstrekking door de belastingschuldige en de rechtspraak van de Hoge Raad inzake het hoorrecht (art. 49 IW 1990). De materiële wijzigingen gelden vanaf 1 juli 2019.

NTFR 2019/1717 - Wettelijke accijnsregeling inzake hoogte zekerheid is niet in strijd met Unierechtelijke beginselen van proportionaliteit en gelijkheid

ECLI:NL:HR:2019:625, datum uitspraak 19-04-2019, publicatiedatum 19-04-2019
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019
Belanghebbende, een groothandelaar in minerale oliën, heeft een vergunning opslag in een accijnsgoederenplaats. Als vergunninghouder moet belanghebbende zekerheid stellen voor de accijns die hij verschuldigd is of kan worden in Nederland dan wel in een andere lidstaat. De inspecteur heeft de door belanghebbende gestelde zekerheid verhoogd bij ‘beschikking wijziging zekerheid’. De minerale oliën gaan direct van de leveranciers van belanghebbende naar de afnemers van belanghebbende zonder dat de goederen fysiek door de accijnsgoederenplaats van belanghebbende gaan. Voor de toepassing van de accijnsheffing maakt belanghebbende gebruik van de faciliteit van de rechtstreekse aflevering. Rechtbank Den Haag (9 maart 2017, nr. 15/7355) heeft de beschikking in stand gelaten. In cassatie houdt die beslissing echter geen stand. De Hoge Raad zet op basis van de Accijnsrichtlijn en wettelijke accijnsbepalingen uiteen dat:

NTFR 2019/1718 - Vernietiging van beschikking doorlopende zekerheid

ECLI:NL:PHR:2018:1180, datum uitspraak 19-10-2018, publicatiedatum 02-11-2018
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2019
Belanghebbende, een groothandelaar in accijnsgoederen (minerale oliën), heeft een vergunning opslag in een accijnsgoederenplaats. Op grond van art. 56, lid 1, WA dient een vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats zekerheid te stellen voor de accijns die hij verschuldigd is of kan worden in Nederland dan wel in een andere lidstaat. Ook belanghebbende heeft zekerheid gesteld. In 2015 heeft de inspecteur geconcludeerd dat het bedrag van de gestelde zekerheid moet worden verhoogd naar € 1.715.000. Hij heeft de door belanghebbende te stellen zekerheid bij een ‘beschikking wijziging zekerheid’ op dat bedrag vastgesteld.