Vooralsnog koersen we (nog?) aan op een vermogenswinstbelasting voor vastgoed in box 3, naast een vermogensaanwasbelasting in dezelfde box, hoewel er bij deze combinatie vraagtekens kunnen worden gezet.1 In recente Kamerbrieven heeft de staatssecretaris deze koers voor vastgoed bevestigd.2 Op het NOB-Jaarcongres3 gaf hij aan dat een vermogensbelasting wat hem betreft niet opportuun is. Het ideale box 3-stelsel bestaat volgens hem niet, maar de huidige situatie is niet houdbaar en vraagt om een keuze. ‘Alle denkbare opties hebben naast voordelen ook nadelen op het vlak van juridische houdbaarheid, maatschappelijk draagvlak, budgettaire gevolgen, uitvoeringsgevolgen en doenvermogen.’ Voor alle bezittingen en schulden een vermogenswinstregime hanteren kan weleens een initiële derving opleveren van € 5 miljard.4 Op het politieke speelveld speelt de geldstroom uit box 3 een belangrijke rol in de discussie. Maar daarover later meer.
Al het vastgoed dat nu in box 3 wordt belast, zal dus – wanneer alles doorgaat – onder de vermogenswinstbelasting vallen. Het beschikbaar zijn voor eigen gebruik van box 3-vastgoed levert een belastbaar, forfaitair bepaald voordeel (de ‘economische huurwaarde’)5 op voor de belastingplichtige.6 De eigen woning van de belastingplichtige die hem anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat, blijft belast in box 1.
Wanneer ik tijdens colleges en VTO’s de financiële, economische en fiscale gevolgen van de vermogenswinstbelasting voor vastgoed bespreek, komt steevast de vraag of ‘ze’ (waarmee het ministerie van Financiën of ‘de politiek’ wordt bedoeld) wel hebben gekeken hoe het in het buitenland geregeld is. Kunnen ‘we’ daar geen lering uit trekken? Vaak is er dan wel iemand die een jaloersmakend verhaal – gelardeerd met kleurrijke anekdotes en cijfers – weet te vertellen over het spreekwoordelijke groene gras bij de buren. Maar is dat gras wel zo groen als we denken? En: hebben we eigenlijk wel goed zicht op de grasmat van de buren?