NTFR 2024/992 - Box 3-vastgoed: is het gras écht zoveel groener bij de buren?

NTFR 2024/992 - Box 3-vastgoed: is het gras écht zoveel groener bij de buren?

pdTB
prof. dr. T.M. Berkhoutverbonden aan Nyenrode Business Universiteit en de Beroepsopleiding Belastingdienst. Mededeling voor niet-fiscale lezers: dit artikel is op strikt persoonlijke titel geschreven. Voor fiscale lezers is deze mededeling overbodig
Bijgewerkt tot 12 juni 2024

Vooralsnog koersen we (nog?) aan op een vermogenswinstbelasting voor vastgoed in box 3, naast een vermogensaanwasbelasting in dezelfde box, hoewel er bij deze combinatie vraagtekens kunnen worden gezet.1 In recente Kamerbrieven heeft de staatssecretaris deze koers voor vastgoed bevestigd.2 Op het NOB-Jaarcongres3 gaf hij aan dat een vermogensbelasting wat hem betreft niet opportuun is. Het ideale box 3-stelsel bestaat volgens hem niet, maar de huidige situatie is niet houdbaar en vraagt om een keuze. ‘Alle denkbare opties hebben naast voordelen ook nadelen op het vlak van juridische houdbaarheid, maatschappelijk draagvlak, budgettaire gevolgen, uitvoeringsgevolgen en doenvermogen.’ Voor alle bezittingen en schulden een vermogenswinstregime hanteren kan weleens een initiële derving opleveren van € 5 miljard.4 Op het politieke speelveld speelt de geldstroom uit box 3 een belangrijke rol in de discussie. Maar daarover later meer.

Al het vastgoed dat nu in box 3 wordt belast, zal dus – wanneer alles doorgaat – onder de vermogenswinstbelasting vallen. Het beschikbaar zijn voor eigen gebruik van box 3-vastgoed levert een belastbaar, forfaitair bepaald voordeel (de ‘economische huurwaarde’)5 op voor de belastingplichtige.6 De eigen woning van de belastingplichtige die hem anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat, blijft belast in box 1.

Wanneer ik tijdens colleges en VTO’s de financiële, economische en fiscale gevolgen van de vermogenswinstbelasting voor vastgoed bespreek, komt steevast de vraag of ‘ze’ (waarmee het ministerie van Financiën of ‘de politiek’ wordt bedoeld) wel hebben gekeken hoe het in het buitenland geregeld is. Kunnen ‘we’ daar geen lering uit trekken? Vaak is er dan wel iemand die een jaloersmakend verhaal – gelardeerd met kleurrijke anekdotes en cijfers – weet te vertellen over het spreekwoordelijke groene gras bij de buren. Maar is dat gras wel zo groen als we denken? En: hebben we eigenlijk wel goed zicht op de grasmat van de buren?

Rechtsvergelijkend onderzoek naar de heilige graal

In menig rechtswetenschappelijk onderzoek wordt rechtsvergelijkend onderzoek toegepast, in de hoop daar glanzende oplossingen te kunnen vinden voor een Nederlands belastingprobleem. Vaak blijkt dat ijdele hoop te zijn. Meestal komen de grondtrekken van de beschreven fiscale stelsels in grote lijnen wel met elkaar overeen,7 maar naarmate men dieper graaft, doemen er steeds meer uitzonderingen op – en daarmee de teleurstelling over de gedroomde oplossingsrichtingen voor Nederlandse situaties. En waar in de ene belastingsoort weinig lijkt te worden geheven, lijkt dat al snel door een andere belastingsoort te worden gecompenseerd. Als we de geaccumuleerde, over meerdere belastingmiddelen gecombineerde, nationale en lokale belastingdruk op vastgoed over de volle breedte op de hand zouden willen wegen, in combinatie met heffingen op arbeid en winst, levert dit een wel heel lastig vraagstuk op. Dit neemt niet weg dat rechtsvergelijkend onderzoek voor deelgebiedjes leerzame exercities kunnen zijn voor rechtsgeleerden: wat werkt wel en niet, wat is de praktijk, zijn er bruikbare ideeën waar we nog niet aan gedacht hebben? Lopen we ergens uit de pas? Uit diverse Nederlandse (ambtelijke, bouwsteenachtige) studies kunnen we destilleren dat men de belastingdruk op arbeid wil verminderen en de belastingdruk op vermogen wil verhogen. Ook die lijn wordt gebaseerd op internationale vergelijkingen.

Beperkt vergelijkend warenonderzoek

Door de jaren heen heb ik in NTFR-Opinies drie kritisch getoonzette artikelen geschreven over vermogens(rendements)heffingen op vastgoed.8 In deze vierde (slot)9bijdrage wil ik een beeld schetsen van de belastingheffing in de inkomstenbelasting en/of de belasting op vermogen in een paar landen om ons heen aan de hand van slechts twee kleine, gestileerde casussen uit het schier oneindige spectrum aan mogelijkheden: een mini-onderzoek dus. Ik realiseer mij terdege dat het slechts om ‘een beeld’ gaat, gegeven de moeilijkheid om alle praktijksituaties met alle fiscale bijzonderheden af te dekken en complete belastingsystemen tegen elkaar af te wegen. Ook de twee hierna ten tonele gevoerde casussen leverden al tal van indringende vervolgvragen op. Eén pregnante kwestie was: moet een op landelijk niveau voorgeschreven heffing, waarbij met lokale omstandigheden rekening gehouden wordt, als een vermogensheffing (vermogens-, vermogensaanwas-, vermogenswinst-, vermogensrendementsheffing) op nationaal niveau worden beschouwd? Of is het toch een lokale, gemeentelijke belasting? Of een regionale belasting? Het onderzoek is uitgevoerd door vastgoedfiscalisten uit het internationale netwerk van RSM.10 Aan de fiscalisten zijn twee casusposities voor het belastingjaar 2023 voorgelegd:

  • Een geheel met eigen vermogen gefinancierde particuliere vastgoedbelegging met een waarde van € 1.000.000 (1/1) en een netto huur van € 50.000 (€ 60.000 huur, € 10.000 kosten voor bijvoorbeeld onderhoud, beheer). Het object stijgt in waarde naar € 1.050.000 (31/12).

  • Een geheel met eigen vermogen gefinancierd particulier vastgoedobject voor eigen gebruik (geen eigen woning dat tot hoofdverblijf dient) van € 500.000 (1/1), waarbij geen inkomsten of uitgaven/kosten in aanmerking worden genomen. De waarde stijgt naar € 525.000 (31/12).

Het jaar 2023 is gekozen om terug te kunnen vallen op vaststaande tarieven. Gevraagd is naar de hoogste belastingtarieven die van toepassing zijn op welgestelde individuen in die landen, waarbij belastingvrije sommen/drempelbedragen buiten aanmerking werden gelaten. Als toepasselijke waardegrondslagen konden gelden: de marktwaarde, de waarde voor lokale belastingen of een andere grondslag zoals een kadastrale waarde. De fiscalisten is gevraagd de bedragen te rapporteren voor de inkomstenbelasting en voor op landelijk niveau geheven belastingen op vermogen (vermogensbelasting, vermogensaanwasbelastingen;11 dan wel een andere heffing zoals de forfaitaire vermogensrendementsheffing). Doordat we voor beide casusposities aannemen dat de objecten niet worden verkocht, blijft de heffing van vermogenswinstbelasting bij verkoop buiten beeld. Voor eventuele vragen was een helpdesk ingericht.12

Resultaten

Casus 1. Privé-vastgoedbelegging met € 50.000 nettohuur, bedragen in euro’s

Jaar 2023

Inkomsten-belasting

Belasting op vermogen

Totaal

Oostenrijk

27.500

 

27.500

Italië

26.864

 

26.864

Duitsland13

23.738

 

23.738

Ierland

20.000

 

20.000

Zwitserland14

20.000

 

20.000

Nederland

 

19.744

19.744

Spanje15

10.800

5.940

16.740

Polen

7.500

 

7.500

België

6.163

 

6.163


In deze opstelling zouden we Nederland kunnen aanmerken als een middenmoter.

Casus 2. Vastgoed, uitsluitend voor eigen gebruik, bedragen in euro’s

Jaar 2023

Inkomsten-belasting

Belasting op vermogen

Totaal

Nederland

 

9.872

9.872

Zwitserland

6.000

 

6.000

België16

3.081

 

3.081

Spanje

 

1.789

1.789

Italië

247

 

247

Duitsland

 

 

0

Polen

 

 

0

Ierland

 

 

0

Oostenrijk

 

 

0

In deze opstelling gaat Nederland met afstand aan kop. Er wordt beduidend meer geheven dan bij de nummer twee, Zwitserland.17

Lokale belastingen op vastgoed

In de rapportages werd ruimte geboden voor opmerkingen. Daar werden door de rapporteurs tal van nuances aangebracht, bijvoorbeeld over lokale belastingen. Er zijn geen gedetailleerde overzichten van de lokale belastingdruk in verschillende landen. Lokale belastingen zijn – de naam zegt het al – ook nog eens afhankelijk van lokale omstandigheden. Wel is er ‘een beeld’ van de inkomsten uit lokale belastingen op vastgoed als percentage van de totale belastingopbrengst per land voor het jaar 2018:18

Nederland zit onder het OECD-gemiddelde van 5,8%. En dat is dan ‘een observatie’.

Juni-arresten

Afdronk