Aflevering 24

Gepubliceerd op 12 juni 2024

NTFR 2024/992 - Box 3-vastgoed: is het gras écht zoveel groener bij de buren?

Aflevering 24, gepubliceerd op 12-06-2024 geschreven door prof. dr. T.M. Berkhout
Vooralsnog koersen we (nog?) aan op een vermogenswinstbelasting voor vastgoed in box 3, naast een vermogensaanwasbelasting in dezelfde box, hoewel er bij deze combinatie vraagtekens kunnen worden gezet.1 In recente Kamerbrieven heeft de staatssecretaris deze koers voor vastgoed bevestigd.2 Op het NOB-Jaarcongres3 gaf hij aan dat een vermogensbelasting wat hem betreft niet opportuun is. Het ideale box 3-stelsel bestaat volgens hem niet, maar de huidige situatie is niet houdbaar en vraagt om een keuze. ‘Alle denkbare opties hebben naast voordelen ook nadelen op het vlak van juridische houdbaarheid, maatschappelijk draagvlak, budgettaire gevolgen, uitvoeringsgevolgen en doenvermogen.’ Voor alle bezittingen en schulden een vermogenswinstregime hanteren kan weleens een initiële derving opleveren van € 5 miljard.4 Op het politieke speelveld speelt de geldstroom uit box 3 een belangrijke rol in de discussie. Maar daarover later meer.

NTFR 2024/993 - Jaarrapportage 2023 Belastingdienst

Aflevering 24, gepubliceerd op 12-06-2024
De staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft de jaarrapportage 2023 van de Belastingdienst aan de Tweede Kamer aangeboden. Daaruit blijkt onder meer dat de Belastingdienst een recordaantal nieuwe medewerkers heeft aangenomen.

NTFR 2024/995 - Ex-werkgever verloont ten onrechte advocaatkosten

ECLI:NL:RBDHA:2024:7620, datum uitspraak 21-05-2024, publicatiedatum 22-05-2024
Aflevering 24, gepubliceerd op 12-06-2024 met annotatie van mr. E. Swaving Dijkstra
Belanghebbende is op 15 september 2020 in dienst getreden bij Ceva en heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Hij is werkzaam als ‘Country Manager Benelux’. Op 31 maart 2023 hebben belanghebbende en Ceva een vaststellingsovereenkomst gesloten om het dienstverband van belanghebbende bij Ceva te beëindigen. Partijen komen overeen dat Ceva € 15.000 advocaatkosten voor haar rekening neemt. De resterende advocaatkosten van belanghebbende worden ook door Ceva betaald, maar komen in mindering op de ontslagvergoeding. Partijen komen verder overeen dat er een finale kwijting plaatsvindt na afhandeling van de bepalingen uit de vaststellingsovereenkomst. Bij de financiële afwikkeling verloont Ceva het voor belanghebbende betaalde bedrag aan advocaatkosten en daardoor komt de ontslagvergoeding lager uit dan belanghebbende verwachtte.

NTFR 2024/999 - Hoge Raad formuleert regels voor vaststellen werkelijk rendement box 3

ECLI:NL:HR:2024:704, datum uitspraak 06-06-2024, publicatiedatum 06-06-2024
Aflevering 24, gepubliceerd op 12-06-2024 met annotatie van mr. E. Alink
In het Kerstarrest (HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963, NTFR 2022/37) is beslist dat het forfaitaire stelsel van box 3, zoals dat sinds 1 januari 2017 van toepassing was, in strijd is met art. 14 EVRM en art. 1 EP EVRM. Om aan de getroffen belastingplichtigen tegemoet te komen, is de Wet rechtsherstel box 3 (Herstelwet) tot stand gekomen. Die wet kent eveneens een stelsel van heffing gebaseerd op een forfaitaire berekening van het rendement op box 3-vermogen. In het onderhavige arrest komt de Hoge Raad tot de conclusie dat ook de Herstelwet in strijd is met art. 14 EVRM en art. 1 EP EVRM als het in die wet voorziene forfaitaire stelsel leidt tot een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijke rendement. Daarbij is niet van belang hoe groot het verschil is tussen het forfaitaire en het werkelijke rendement. Het vorenstaande geldt ook voor de Overbruggingswet box 3 die op 1 januari 2023 in werking is getreden. Wat betreft het vaststellen van het werkelijke rendement heeft de Hoge Raad de volgende regels geformuleerd:

NTFR 2024/1001 - Voor het werkelijke rendement moet het gehele box 3-vermogen in aanmerking worden genomen

ECLI:NL:HR:2024:705, datum uitspraak 06-06-2024, publicatiedatum 06-06-2024
Aflevering 24, gepubliceerd op 12-06-2024 met annotatie van mr. E. Alink
Tot het box 3-vermogen van belanghebbende behoort een aandeel in de reservefondsen van een aantal verenigingen van eigenaren (aandeel in VvE-reserves). Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2023/185) heeft geoordeeld dat het werkelijke rendement op dit aandeel lager is dan het forfaitaire rendement van 5,38%. Voor het rechtsherstel is het hof uitgegaan van het forfaitaire rendement van 0,12% zoals dat geldt voor bank- en spaartegoeden. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Zoals de Hoge Raad ook in zijn arrest HR 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:704, nr. 22/04676 heeft overwogen, moet het rendement op het gehele box 3-vermogen in aanmerking worden genomen, en niet alleen het rendement op een aandeel in de VvE-reserves. Verder blijkt uit de stukken niet wat het werkelijke rendement op het gehele vermogen is, zodat geen rechtsherstel hoeft te worden geboden. De zaak wordt nog verwezen naar hof Den Bosch om het forfaitaire rendement vast te stellen dat voortvloeit uit de Wet rechtsherstel box 3. Daarbij moet ervan worden uitgegaan dat het aandeel in de VvE-reserves niet is aan te merken als banktegoed, maar als overige bezitting.

NTFR 2024/1003 - Geen rentevergoeding over terugbetaling box 3-heffing

ECLI:NL:HR:2024:756, datum uitspraak 06-06-2024, publicatiedatum 06-06-2024
Aflevering 24, gepubliceerd op 12-06-2024 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Van belanghebbende is inkomstenbelasting geheven over belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2023/186) heeft geoordeeld dat het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement op het box 3-vermogen, en heeft daarom de aanslagen 2017 en 2018 verminderd. Hoewel de Nederlandse wetgeving niet voorziet in een rentevergoeding over de terugbetaling, bestaat volgens het hof toch recht op een passende vergoeding vanwege schending van het EVRM. De Hoge Raad vernietigt deze beslissing van het hof. Op grond van art. 30fe AWR wordt geen belastingrente vergoed. Op grond van art. 28b lid 1 Iw 1990 wordt evenmin invorderingsrente vergoed over de terugbetaling. Anders dan het hof, ziet de Hoge Raad geen aanleiding om in afwijking van de nationale wetgeving een rentevergoeding toe te kennen. Dat het EHRM in soortgelijke gevallen wel een rentevergoeding toekent, leidt niet tot een ander oordeel. Dit is alleen anders als de compensatie die de nationale autoriteiten toekennen (belastingvermindering zonder rentevergoeding) niet in een redelijke verhouding staat tot het bedrag dat het EHRM in zo’n geval waarschijnlijk zou toekennen (bedrag van vermindering en de wettelijke rente daarover). Een redelijke verhouding ontbreekt naar het oordeel van de Hoge Raad indien het beloop van de wettelijke rente meer is dan het bedrag van de belastingvermindering. Daarvan is in dit geval geen sprake.

NTFR 2024/1009 - Kennisgroepstandpunt terugkomen op gekozen verhouding gezamenlijk inkomen

Aflevering 24, gepubliceerd op 12-06-2024
De Kennisgroep inkomstenbelasting niet-winst en Kennisgroep formeel recht hebben de vraag beantwoord of en zo ja, tot welk moment fiscale partners in de inkomstenbelasting kunnen terugkomen op een gekozen onderlinge verhouding van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, indien een van beide partners geen aangifte heeft ingediend en bij diegene ook geen definitieve aanslag is vastgesteld.

NTFR 2024/1012 - A-G Ettema: Vrij kapitaalverkeer verzet zich niet ertegen dat Duits beleggingsfonds niet in aanmerking komt voor afdrachtvermindering dividendbelasting

ECLI:NL:PHR:2024:444, datum uitspraak 19-04-2024, publicatiedatum 03-05-2024
Aflevering 24, gepubliceerd op 12-06-2024 met annotatie van mr. D.C. Simonis
Belanghebbende is een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds dat dividend heeft ontvangen van in Nederland gevestigde vennootschappen waarop dividendbelasting is ingehouden. Dit is gebeurd in jaren waarin de Nederlandse wet een recht op teruggaaf van dividendbelasting wel bood aan een fiscale beleggingsinstelling (fbi), maar niet aan een buitenlandse beleggingsinstelling (bbi). Het is ook gebeurd in jaren waarin deze wet een recht op afdrachtvermindering wel bood aan een fbi, maar niet aan een bbi. Belanghebbende heeft toch verzocht om teruggaaf op de grond dat hij een recht op teruggaaf en op afdrachtvermindering kan ontlenen aan het Unierecht.

NTFR 2024/1020 - A-G Ettema belicht regeling ‘overgang algemeenheid van goederen’

ECLI:NL:PHR:2024:524, datum uitspraak 26-04-2024, publicatiedatum 17-05-2024
Aflevering 24, gepubliceerd op 12-06-2024 met annotatie van mr. M.W.C. Soltysik
Belanghebbende heeft een kantoorgebouw getransformeerd naar een woongebouw met 77 woonappartementen. Afgezien van één appartement heeft belanghebbende de appartementen drieënhalve maand verhuurd, voordat zij het gebouw in verhuurde staat heeft geleverd aan een beleggingsmaatschappij. Die beleggingsmaatschappij heeft de verhuur ongewijzigd voortgezet.

NTFR 2024/1026 - Gemeente niet toegestaan om op basis van overgangsrecht precariobelasting over nutsnetwerken te heffen

ECLI:NL:HR:2024:821, datum uitspraak 07-06-2024, publicatiedatum 07-06-2024
Aflevering 24, gepubliceerd op 12-06-2024 met annotatie van mr. drs. C.M. Dijkstra
Belanghebbende is eigenaar en beheerder van nutsnetwerken voor gastransport. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2016 en 2017 aanslagen in de precariobelasting opgelegd voor het hebben van gasleidingen in de grond van de gemeente Uitgeest. De aanslag voor 2016 is opgelegd op 20 december 2019. Volgens hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2023:259) is deze aanslag buiten de aanslagtermijn van drie jaar opgelegd, omdat de materiële belastingschuld reeds is ontstaan op 1 januari 2016. De Hoge Raad acht dit oordeel juist. Voor het jaar 2017 was in geschil of op grond van overgangsrecht precariobelasting mocht worden geheven over het tijdvak vanaf 1 juli 2017. Met ingang van die datum is het gemeenten namelijk verboden precariobelasting te heffen over nutsnetwerken, behalve in gemeenten waarin op 10 februari 2016 een belastingverordening gold voor het heffen van precariobelasting over nutsnetwerken. In de gemeente Uitgeest was op 10 februari 2016 in de Verordening precariobelasting geen specifiek tarief opgenomen voor het heffen over nutsnetwerken. Slechts via toepassing van een algemeen tarief voor overige voorwerpen als restcategorie was heffing mogelijk. Dit is volgens het hof en de Hoge Raad onvoldoende voor toepassing van het overgangsrecht, zodat de gemeente Uitgeest niet bevoegd is om precariobelasting te heffen over het tweede halfjaar van 2017.

NTFR 2024/1027 - Belastingverordening bevat alle essentialia en is dus verbindend; twee afzonderlijke aanslagen voor hetzelfde belastbare feit mogelijk

ECLI:NL:PHR:2024:513, datum uitspraak 10-05-2024, publicatiedatum 24-05-2024
Aflevering 24, gepubliceerd op 12-06-2024 met annotatie van mr. H.M. Nijland
Aan belanghebbende zijn zowel voor de rioolheffing als voor de afvalstoffenheffing afzonderlijke aanslagen voor het vaste deel en voor het variabele deel van de heffing opgelegd. Hof Den Bosch (19 april 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1276) heeft het standpunt van belanghebbende verworpen dat er geen afzonderlijke aanslagen mogen worden opgelegd. Op de hoofdregel dat maar éénmaal een primitieve aanslag kan worden opgelegd, bestaat een hier van toepassing zijnde uitzondering voor het geval ter zake van hetzelfde belastbare feit wordt geheven naar verschillende grondslagen. Het hof heeft niettemin de aanslag afvalstoffenheffing voor het variabele deel (het aantal ledigingen in 2019) vernietigd, omdat de Verordening afvalstoffenheffing 2019 wat betreft het variabele deel onverbindend is jegens belanghebbende. Uit de verordening volgt niet voldoende duidelijk of sprake is van een tijdvak- of tijdstipheffing. De verordening voldoet niet aan de in art. 217 Gemeentewet (Gemw) vermelde essentialia ‘het tijdstip van beëindiging van de heffing’ en ‘hetgeen overigens voor de heffing en de invordering van belang is’.

NTFR 2024/1030 - Opvallende daling aantal WOZ-bezwaren

Aflevering 24, gepubliceerd op 12-06-2024 geschreven door mr. E.D. Postema
Het aantal WOZ-bezwaren van woningeigenaren bij gemeenten is flink gedaald. In 2024 staan er 325.000 woningen in Nederland onder bezwaar, ten opzichte van 595.000 woningen op hetzelfde moment in 2023. Dit vertegenwoordigt een opvallende daling van het aantal bezwaren.