De overdrachtsbelasting in haar huidige vorm bestaat ruim vijftig jaar. Sinds 1972 werd de ‘verkrijging’ het belastbare feit. Tot dan toe kwalificeerde alleen de verkrijging onder bezwarende titel. De overdrachtsbelasting is in de basis puur een budgettaire maatregel en dient geen groter doel dan inkomsten genereren ten behoeve van de algemene middelen. Algemeen wordt gesteld dat de belasting op onroerend goed economisch gezien een zo min mogelijk verstorend effect heeft. De overdrachtsbelasting is een behoorlijk technische heffing, maar tot 2011 was de motivering voor deze belasting betrekkelijk eenvoudig. De verkrijging van onroerende zaken werd objectief belast tegen één algemeen tarief, zonder rekening te houden met persoonlijke omstandigheden. Hierop waren een aantal objectieve vrijstellingen mogelijk, die zijn neergelegd in art. 15 lid 1 WBRV. Daarnaast zijn er een aantal ‘verzwaringen’ aangebracht, zoals het verkrijgen van economische eigendom1 en het verkrijgen van fictieve onroerende zaken2.
Sinds 2011 zijn er een aantal wijzigingen in de overdrachtsbelasting doorgevoerd (of aangekondigd), waardoor het instrumentalisme en de subjectiviteit van de heffing fors zijn toegenomen. Dit is begonnen met het verlaagde tarief voor woningen.
De komende jaren staan er ten aanzien van de overdrachtsbelasting een aantal evaluaties en herzieningen op de planning.
Allereerst zal de Wet differentiatie overdrachtsbelasting3 in 2024-2025 worden geëvalueerd. Deze evaluatie is al in het wetsvoorstel opgenomen. Daarnaast is in de wet is ook de horizonbepaling opgenomen dat, zonder verder ingrijpen, de startersvrijstelling per 1 januari 2026 ophoudt te bestaan. Verder heeft de staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst in oktober 2023 aangekondigd een evaluatie van alle vrijstellingen en de tariefdifferentiatie in de overdrachtsbelasting te zullen laten doen in de periode 2024-2027.4
Vooruitlopend op de aangekondigde evaluaties wil ik het nieuwe kabinet een aantal adviezen voor de overdrachtsbelasting meegeven, in de hoop het instrumentalisme en de subjectieve benadering in de overdrachtsbelasting weer wat terug te kunnen dringen.5
Als lezer krijgt u deze Opinie pas in september 2024 te lezen, net voor of net na Prinsjesdag. De kopijdatum lag echter al vóór 1 augustus; dus vóór het langverwachte regeerakkoord, vóór de augustusbesluitvorming en vóór het Belastingplan 2025. Niet is uit te sluiten dat er tegen die tijd toch al wijzigingen of ontwikkelingen in de overdrachtsbelasting zijn aangekondigd. Ik hoop dat u het mij in dat geval niet kwalijk neemt dat informatie achterhaald is. Eveneens vraag ik uw clementie voor de nieuwe staatssecretaris, aangezien hij nog geen kennis had kunnen nemen van deze Opinie.