Hoog tarief en lagere vrijstelling voor kind dat family life heeft met biologische vader die niet zijn juridische vader is, is discriminatoir; wetgever is aan zet
Hoog tarief en lagere vrijstelling voor kind dat family life heeft met biologische vader die niet zijn juridische vader is, is discriminatoir; wetgever is aan zet
Gegevens
- Nummer
- 2024/1454
- Publicatiedatum
- 6 september 2024
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Successiewet
- Relevante informatie
Bij zijn geboorte in 1996 waren de moeder van belanghebbende en zijn biologische vader niet gehuwd. Zijn biologische vader (de erflater) is overleden in 2017. Belanghebbende is een van de erfgenamen. De biologische vader heeft belanghebbende niet erkend als zijn kind. Daarom bestond tussen hen geen ‘familierechtelijke betrekking’. Belanghebbende had wel family life met zijn biologische vader. De moeder van belanghebbende is gehuwd met een ander. Deze heeft belanghebbende erkend. Daardoor is tussen hen een ‘familierechtelijke betrekking’ ontstaan en is belanghebbende juridisch het kind van zijn moeder en de stiefvader.
In de aan belanghebbende opgelegde aanslag erfbelasting zijn niet de vrijstelling voor kinderen en het tarief voor ‘afstammelingen in de rechte lijn’ toegepast, maar de lagere vrijstelling en het hogere tarief die gelden voor andere verkrijgers.
Volgens de Hoge Raad is belanghebbende voor de erfbelasting geen bloedverwant en afstammeling van zijn biologische vader. Het begrip bloedverwant heeft voor de belastingwet namelijk dezelfde betekenis als in het civiele recht. Dit betekent dat een kind, slechts bloedverwant van zijn biologische vader is als zij in een familierechtelijke betrekking tot elkaar staan, bijvoorbeeld door erkenning. Ook voor het zijn van afstammeling in de zin van de erfbelasting is een familierechtelijke betrekking vereist.
Omdat de wettelijke regeling die bepaalt wat het kind netto verkrijgt uit het vermogen van zijn biologische vader met wie family life heeft bestaan, binnen de werkingssfeer van art. 8 EVRM valt, kan het verschil in behandeling van zo’n biologisch kind ten opzichte van een binnen huwelijk geboren kind worden getoetst aan het discriminatieverbod van art. 14 EVRM. Dat verschil is erin gelegen dat het buiten huwelijk geboren kind geen aanspraak heeft op de hogere vrijstelling en het lagere tarief, hoewel sprake is geweest van family life met de biologische vader. Aangezien het gaat om een onderscheid tussen huwelijkse kinderen en buitenhuwelijkse kinderen, dus een onderscheid naar geboorte, zijn zeer zwaarwegende gronden vereist om het onderscheid te kunnen rechtvaardigen. Volgens de Hoge Raad bestaan die zeer zwaarwegende gronden niet. De Hoge Raad komt daarom tot de conclusie dat het gemaakte onderscheid discriminatoir is. Rechtsherstel moet echter door de wetgever worden geboden. Het opheffen van het verschil in behandeling vergt namelijk keuzes die de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaan. Dit betekent dat de aan belanghebbende opgelegde aanslag niet wordt verminderd.
(Cassatieberoep staatssecretaris gegrond.)