Medeplegersboete vervalt omdat toestemming daarvoor op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen
Medeplegersboete vervalt omdat toestemming daarvoor op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen
Gegevens
- Nummer
- 2024/1457
- Publicatiedatum
- 6 september 2024
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Formeel belastingrecht
- Relevante informatie
Deze zaak hangt samen met de zaken HR 22/03147, 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1131 en HR 22/01351, 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1133. Belanghebbende is een belastingadvieskantoor dat betrokken is bij een structuur van twee cliënten waarvan Guernsey limiteds deel uitmaken. De inspecteur heeft aan de Guernsey limiteds een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2011 opgelegd op de grond dat zij in dat jaar in Nederland zijn gevestigd. De inspecteur heeft in verband daarmee belanghebbende een medeplegersboete van € 1.000.000 opgelegd. Daaraan voorafgaand heeft de inspecteur toestemming gevraagd en verkregen van de directeur van de Belastingdienst Grote Ondernemingen (DGO), zoals is voorgeschreven in par. 2 lid 6 BBBB.
Hof Den Haag (
) heeft de boete vernietigd omdat de toestemming van de DGO is gebaseerd op onjuiste en onvolledige informatie. De staatssecretaris heeft daartegen cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad laat de hofuitspraak in stand. Het toestemmingsvereiste dient namelijk als waarborg tegen lichtvaardig gebruik van de deelnemersboete. Deze waarborg wordt niet geboden als de toestemming is verleend op basis van onjuiste of onvolledige informatie. De toestemming is dan op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Indien de voorgeschreven toestemming ontbreekt, of deze toestemming is onzorgvuldig tot stand gekomen, moet de rechter daaraan een passend rechtsgevolg verbinden. Dat rechtsgevolg kan inhouden dat de boete wordt vernietigd, zoals in het onderhavige geval.Verder wordt voor de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure een schadevergoeding van € 500 toegekend, omdat compensatie niet kan worden verleend door vermindering van de boete nu deze al is vernietigd (zie HR 9 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:216, ).
Voorts wordt geen integrale proceskostenvergoeding voor de cassatieprocedure toegekend overeenkomstig de proceskostenregeling van art. 530 Sv. De wetgever heeft in bestuursrechtelijke procedure gekozen voor een eigen regeling (art. 8:75 Awb). En niet valt in te zien dat deze forfaitaire regels leiden tot een schending van art. 6 EVRM.