Bewijsoordeel inzake boetebestanddeel ‘voorwaardelijk opzet’ te gebrekkig gemotiveerd door het hof

Bewijsoordeel inzake boetebestanddeel ‘voorwaardelijk opzet’ te gebrekkig gemotiveerd door het hof

Gegevens

Nummer
2024/1615
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1394
Rubriek
Formeel belastingrecht
Relevante informatie

Belanghebbende heeft arbeid verricht voor een bv van haar echtgenoot waarin zij een aanmerkelijk belang heeft. Zij heeft daarvoor geen beloning ontvangen of verantwoord in haar aangiften IB/PVV 2014 t/m 2017. Volgens de inspecteur is dat ten onrechte. Hij heeft daarom voor die jaren een gebruikelijk loon in aanmerking genomen. Voorts heeft hij belanghebbende voor 2015 en 2016 vergrijpboeten ex art 67e AWR en voor 2017 een vergrijpboete ex art. 67d AWR opgelegd. Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2022:2329) heeft geoordeeld dat de inspecteur aan zijn verzwaarde bewijslast inzake het bestanddeel ‘voorwaardelijk opzet’ heeft voldaan. In cassatie houdt dat oordeel echter geen stand. Weliswaar heeft het hof het juiste rechtskader gehanteerd, maar het hof heeft zijn oordelen dat de inspecteur overtuigend heeft aangetoond dat belanghebbende, omdat zij bewust heeft afgezien van loon van de bv, wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat voor de jaren 2015 en 2016 te weinig belasting zou worden geheven (art. 67e AWR), respectievelijk wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat de aangifte voor 2017 onjuist zou worden gedaan (art. 67d AWR), ontoereikend gemotiveerd. Het oordeel dat de inspecteur overtuigend heeft aangetoond dat belanghebbende met (voorwaardelijk) opzet ten onrechte geen loon van de bv in haar aangiften heeft verantwoord, volgt niet uit de door het hof gehanteerde bewijsmiddelen. Daarom wordt de hofuitspraak vernietigd en wordt de zaak voor de boeten verwezen naar een ander hof.

(Cassatieberoep gegrond.)