Hof heeft perceel grond ten onrechte niet als verplicht ondernemingsvermogen aangemerkt

Hof heeft perceel grond ten onrechte niet als verplicht ondernemingsvermogen aangemerkt

Gegevens

Nummer
2024/1658
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1421
Rubriek
Winst
Relevante informatie

Belanghebbende heeft in 2008 grond gekocht met de bedoeling daarop een pand te (laten) bouwen (2/3 woonruimte en 1/3 kantoorruimte). Hiervoor heeft hij bij een bank geldleningen afgesloten. In 2009 is gestart met de bouw. Omdat belanghebbende niet aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen, heeft de bank op 3 november 2010 de geldleningen opgezegd. De onroerende zaak is in 2014 geveild voor € 42.000. In zijn aangifte IB/PVV 2014 heeft belanghebbende een negatief buitengewoon resultaat als winst uit onderneming vermeld en een negatief ROW. De inspecteur heeft dat niet geaccepteerd. Volgens hem moet de onroerende zaak worden aangemerkt als privévermogen van belanghebbende. Hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2021:3227, NTFR 2021/4169) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Belanghebbende heeft volgens het hof niet aannemelijk gemaakt dat het perceel – in plaats van als keuzevermogen – als verplicht ondernemings- dan wel werkzaamheidsvermogen zou moeten worden aangemerkt. In cassatie houdt dat oordeel echter geen stand.

Het hof is (veronderstellenderwijs) ervan uitgegaan dat de activiteiten van belanghebbende – die uitsluitend bestonden uit de ontwikkeling van het perceel grond door daarop een woon-/werkpand te (laten) bouwen, met de intentie de onroerende zaak vervolgens met winst te verkopen – vanaf 2008 moeten worden aangemerkt als een onderneming dan wel als een werkzaamheid. Bij dat uitgangspunt heeft te gelden dat het perceel grond volledig dienstbaar is aan de door belanghebbende gedreven onderneming c.q. werkzaamheid. Die omstandigheid brengt mee dat de grenzen der redelijkheid zouden worden overschreden indien dit vermogensbestanddeel tot het privévermogen zou worden gerekend. Gelet op het door het hof gehanteerde uitgangspunt kan het perceel grond dus niet anders dan als ondernemingsvermogen dan wel werkzaamheidsvermogen worden aangemerkt. Het oordeel van het hof dat het perceel grond als keuzevermogen moet worden aangemerkt, geeft dus blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad verwijst de zaak met de opdracht aan het verwijzingshof alsnog de vraag te beantwoorden of de activiteiten van belanghebbende zijn aan te merken als een onderneming dan wel een werkzaamheid.

(Cassatieberoep gegrond.)