NTFR 2024/1674 - Het juridische moeras van de hersteloperatie toeslagen

NTFR 2024/1674 - Het juridische moeras van de hersteloperatie toeslagen

pdPE
prof. dr. P.H.J. Essershoogleraar belastingrecht aan Tilburg University en voormalig lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal namens het CDA
Bijgewerkt tot 22 oktober 2024

Zonder overdrijving kan worden gesteld dat de kindertoeslagaffaire van een omvang en ernst is geweest die voor Nederlandse begrippen ongekend is. De Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) concludeerde in haar verslag van 17 december 2020 dat bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag ‘grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden’.1 In het verslag van de POK staat welke concrete overheidsmaatregelen de gedupeerde ouders het meest direct hebben getroffen. Dat zijn: de groepsgewijze aanpak, waarbij op de koop toe werd genomen dat ook de groep ouders die niet of nauwelijks iets te verwijten viel, in het agressieve fraudeonderzoek werd meegenomen (de ‘80/20’-benadering); de wijze waarop ‘opzet/grove schuld’ werd gehanteerd, waardoor 25.000 tot 30.000 ouders onder deze categorie vielen, met als gevolg dat ze geen persoonlijke betalingsregeling kregen, terwijl achteraf werd vastgesteld dat in 94% van de gevallen deze kwalificatie naar huidige maatstaven als onterecht kon worden bestempeld, maar vooral de ‘alles-of-niets’-benadering, die ertoe leidde dat een geringe onvolkomenheid zoals het ontbreken van een handtekening of het niet volledig betalen van de eigen bijdrage tot volledige terugbetaling van toeslagen kon leiden.2

Het kabinet-Rutte 3 kwam met een paniekreactie in de vorm van de zogenoemde ‘Catshuisregeling’, met als doelstelling om door de kinderopvangtoeslagaffaire gedupeerde ouders recht te doen door aan hen op korte termijn een forfaitair bedrag van € 30.000 uit te keren.3 Dit besluit trad in werking op 20 maart 2021 en had terugwerkende kracht tot 26 januari 2021. Na veel kritiek op deze regeling werd deze vervangen door de Wet hersteloperatie toeslagen, die per 5 november 2022 in werking is getreden. Op grond van deze wet kunnen ouders om een herbeoordeling verzoeken en compensatie vragen als er sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag.

Elementen die een aanwijzing vormen voor institutioneel vooringenomen gedrag zijn:4

  • een collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele beoordeling die dit rechtvaardigde (‘zachte stop’);

  • het breed uitvragen van bewijsstukken over één of meerdere jaren;

  • een zerotolerance-onderzoek naar fouten, tekortkomingen en ontbrekende bewijsstukken met (soms/veelal) een tweede check wanneer bij eerste lezing geen grond voor afwijzing was gevonden;

  • het niet nader uitvragen van informatie bij een gebleken tekortkoming in de door de ouder verstrekte bewijsstukken;

  • het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de door de ouder verstrekte bewijsstukken.

De compensatie kan uit de volgende onderdelen bestaan:5

  1. het bedrag aan onterecht teruggevorderde of niet-toegekende kinderopvangtoeslag, verminderd met het niet-betaalde bedrag van de terugvordering en verminderd met alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of verhoging voor het jaar waarop de compensatie betrekking heeft;

  2. het bedrag dat aan bestuurlijke boetes is betaald;

  3. een forfaitair bedrag van 25% voor veronderstelde materiële schade; dat wordt berekend over het bedrag aan onterecht teruggevorderde of niet-toegekende kinderopvangtoeslag;

  4. compensatie voor de veronderstelde immateriële schade, te weten € 500 per halfjaar vanaf de dagtekening van de eerste beschikking waaruit institutionele vooringenomenheid blijkt;

  5. betaalde invorderingskosten, inclusief invorderingsrente;

  6. proceskosten voor bezwaar- en beroepsprocedures die eerder zijn gevoerd;

  7. rente voor het niet uitgekeerde of verminderde bedrag.

In deze Opinie zal ik aan de hand van een artikel van Ilse Engwirda in het Advocatenblad 2023-01 over de rol van de advocaat in de hersteloperatie toeslagen, nagaan wat tot voor kort zoal de juridische stappen waren die na aanmelding bij de Belastingdienst moesten worden gezet door gedupeerde ouders of hun advocaten als zij om een herbeoordeling verzochten van een beslissing van de Belastingdienst over compensatie van de schade als gevolg van institutionele vooringenomenheid bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. Aan het slot van deze Opinie zal ik nog kort aandacht besteden aan de verbeteropties die het vorige kabinet voor ogen had, aan de alternatieve ‘methode-Laurentien’ en aan het jongste plan van het huidige kabinet om 4.700 erkend gedupeerden die bezwaar hebben aangetekend tegen hun eerste compensatievoorstel een schikking aan te bieden van € 5.000 in ruil voor het intrekken van hun bezwaar.

Eerste juridische stap

Na aanmelding door de ouder bij de Belastingdienst doet de Uitvoeringsoperatie Herstel Toeslagen (UHT) eerst een zogenoemde ‘lichte toets’ om te bepalen of de ouder op het eerste gezicht inderdaad gedupeerd is en daarmee in aanmerking komt voor het standaard compensatiebedrag van € 30.000. Engwirda merkt in haar artikel uit 2023 op dat deze lichte toets eerst zes weken duurde, maar inmiddels was uitgelopen tot zes maanden. Bij afwijzing wordt ‘zeer globaal’ de reden daarvoor aangegeven, waarna de (advocaat van de) ouder contact kan opnemen met het ‘Team Informatie en contact Catshuisregeling’ van de UHT. Daarna kan op grond van een ‘integrale beoordeling’ het dossier uitgebreid worden bekeken. Deze fase start op het moment dat de ouder een persoonlijk zaakbehandelaar krijgt toegewezen. Deze zoekt alle documenten in verschillende dossiers bij elkaar en stelt een uitgebreide tijdlijn op van wat er precies is voorgevallen. Een onderdeel van dit proces is het ‘oudergesprek’, waarin de ouder zijn of haar kant van het verhaal vertelt. In dat gesprek moet de ouder zo precies mogelijk aangeven over welke toeslagjaren het gaat, welke brieven en verzoeken van de Belastingdienst er zijn ontvangen en hoe daarop is gereageerd. Complicerende factor daarbij is vaak dat de Belastingdienst niet meer over alle documenten beschikt. Bij twijfel kan de versie van de ouder doorslaggevend zijn, maar dat is geen zekerheid. Engwirda zegt in dit verband:6

‘Het wisselt helaas nogal per persoonlijk zaakbehandelaar in hoeverre die de opgestelde tijdlijn deelt en onderliggende stukken laat zien. Als advocaat is het verstandig om een goede relatie op te bouwen en zo veel mogelijk mee te kijken. Dan kun je op punten die mogelijk niet gunstig zijn voor je cliënt doorvragen en suggesties doen wat er nog uitgezocht zou moeten worden. Vaak zijn er ingewikkelde overzichten met vele beschikkingen waar de ouder zelf geen wijs uit wordt, maar waar de advocaat wel een kritische vraag over kan stellen.’

De UHT kan de termijn voor de integrale beoordeling met zes maanden verlengen, hetgeen volgens Engwirda ‘eigenlijk standaard’ gebeurt. Ook die extra termijn wordt volgens Engwirda standaard overschreden.

Tweede juridische stap

Bij overschrijding van de termijn kan een ingebrekestelling worden ingediend. Engwirda: ‘Dit resulteert wel in toekenning van een dwangsom van maximaal € 1.442, maar niet tot het oppakken van het dossier. De enige wijze om de zaak in beweging te krijgen, is het indienen van een “beroep niet tijdig beslissen” bij de rechtbank. Rechtbanken hanteren geen eenduidige lijn in de termijn die de UHT dan nog krijgt om een beslissing te nemen. Sommige rechtbanken geven slechts twee weken de tijd, rechtbank Amsterdam geeft over het algemeen twaalf weken de tijd vanaf het indienen van een verweerschrift. Aan de zaken waarin beroep is ingediend, wordt door de UHT voorrang gegeven. (…) Voor de gedupeerden die geen beroep indienen bij de rechtbank wordt de wachttijd steeds langer. Volgens de UHT worden aanvragen die zijn ingediend in het tweede en derde kwartaal 2021 naar verwachting in 2024 of 2025 behandeld. Aanvragen die daarna zijn ingediend, worden in 2025 of 2026 behandeld.’7

Derde juridische stap

Na afloop van de integrale beoordeling neemt de beoordelaar een besluit over wel of geen compensatie via een beschikking, waartegen binnen zes weken na dagtekening van de beschikking(en) bezwaar kan worden gemaakt. Daarmee is echter de kous nog niet af. Engwirda: ‘Het complete hersteldossier – het dossier dat tijdens de integrale beoordeling door de persoonlijk zaakbehandelaar is samengesteld – is op dat moment nog niet beschikbaar. Dat heeft te maken met de beperkte capaciteit bij de UHT om de stukken te anonimiseren. In de meeste gevallen maak ik na overleg met de ouder bezwaar tegen alle beschikkingen. Of dat kansrijk is, kan ik dan bij gebrek aan stukken immers nog niet vaststellen.’8

Vierde juridische stap

Voordat de UHT een verzoek om compensatie voor een bepaald jaar afwijst, wordt advies gevraagd aan de ‘Commissie van Wijzen’. Het verslag van die Commissie wordt verstrekt bij de afwijzing. Vervolgens kan tegen de afwijzing weer bezwaar worden gemaakt. Dat bezwaar wordt behandeld door de ‘Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen’ (BAC), die vervolgens weer een advies geeft aan de UHT. In de regel wordt dit advies opgevolgd. Engwirda: ‘De BAC krijgt op enig moment het hersteldossier van de UHT en stuurt dat door aan de advocaat. Aan de hand daarvan kan het bezwaar zo nodig worden onderbouwd en aangevuld. Daarna komt er een verweerschrift van de Belastingdienst en wordt een hoorzitting ingepland. De zittingen kunnen zowel fysiek als digitaal plaatsvinden. Het verdient aanbeveling om, indien enigszins mogelijk, een fysieke zitting te houden in aanwezigheid van de gedupeerde ouder. Bij een fysieke zitting verloopt de communicatie makkelijker en bevredigender. Ook ontstaan bij digitale zittingen vaak problemen met de verbinding (vaak te wijten aan de kwaliteit van de voorzieningen bij de gedupeerde ouders). Cliënten ervaren de ruimte die ze krijgen bij de BAC om hun verhaal te vertellen als positief. Voor het advies over het bezwaar is dit niet altijd noodzakelijk, maar het gevoel serieus genomen te worden door de BAC is voor het herstel van grote waarde.’9

Het advies van de BAC gaat naar de Belastingdienst. Deze neemt dan een beslissing. De beschikking wordt met het advies van de BAC aan de advocaat of ouder gestuurd.

Vijfde juridische stap

Zesde juridische stap

Zevende juridische stap

Verbeteropties en ‘methode-Laurentien’

Conclusie