Aflevering 43

Gepubliceerd op 22 oktober 2024

NTFR 2024/1674 - Het juridische moeras van de hersteloperatie toeslagen

Aflevering 43, gepubliceerd op 22-10-2024 geschreven door prof. dr. P.H.J. Essers
Zonder overdrijving kan worden gesteld dat de kindertoeslagaffaire van een omvang en ernst is geweest die voor Nederlandse begrippen ongekend is. De Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) concludeerde in haar verslag van 17 december 2020 dat bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag ‘grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden’.1 In het verslag van de POK staat welke concrete overheidsmaatregelen de gedupeerde ouders het meest direct hebben getroffen. Dat zijn: de groepsgewijze aanpak, waarbij op de koop toe werd genomen dat ook de groep ouders die niet of nauwelijks iets te verwijten viel, in het agressieve fraudeonderzoek werd meegenomen (de ‘80/20’-benadering); de wijze waarop ‘opzet/grove schuld’ werd gehanteerd, waardoor 25.000 tot 30.000 ouders onder deze categorie vielen, met als gevolg dat ze geen persoonlijke betalingsregeling kregen, terwijl achteraf werd vastgesteld dat in 94% van de gevallen deze kwalificatie naar huidige maatstaven als onterecht kon worden bestempeld, maar vooral de ‘alles-of-niets’-benadering, die ertoe leidde dat een geringe onvolkomenheid zoals het ontbreken van een handtekening of het niet volledig betalen van de eigen bijdrage tot volledige terugbetaling van toeslagen kon leiden.2

NTFR 2024/1681 - Hof heeft perceel grond ten onrechte niet als verplicht ondernemingsvermogen aangemerkt

ECLI:NL:HR:2024:1421, datum uitspraak 11-10-2024, publicatiedatum 11-10-2024
Aflevering 43, gepubliceerd op 22-10-2024 met annotatie van mr. R.S. Bekker
Belanghebbende heeft in 2008 grond gekocht met de bedoeling daarop een pand te (laten) bouwen (twee derde woonruimte en een derde kantoorruimte). Hiervoor heeft hij bij een bank geldleningen afgesloten. In 2009 is gestart met de bouw. Omdat belanghebbende niet aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen, heeft de bank op 3 november 2010 de geldleningen opgezegd. De onroerende zaak is in 2014 geveild voor € 42.000. In zijn aangifte IB/PVV 2014 heeft belanghebbende een negatief buitengewoon resultaat als winst uit onderneming vermeld en een negatief ROW. De inspecteur heeft dat niet geaccepteerd. Volgens hem moet de onroerende zaak worden aangemerkt als privévermogen van belanghebbende. Hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2021:3227, NTFR 2021/4169) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Belanghebbende heeft volgens het hof niet aannemelijk gemaakt dat het perceel – in plaats van als keuzevermogen – als verplicht ondernemings- dan wel werkzaamheidsvermogen zou moeten worden aangemerkt. In cassatie houdt dat oordeel echter geen stand.

NTFR 2024/1684 - Stamrecht is niet afgekocht, heffingsrecht periodieke uitkeringen komt toe aan Nederland (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2024:1477, datum uitspraak 18-10-2024, publicatiedatum 18-10-2024
Aflevering 43, gepubliceerd op 22-10-2024
X houdt de aandelen in belanghebbende, die is opgericht door een op Curaçao gevestigd bedrijf. In 2000 wordt aan X een ontslagvergoeding toegekend, die wordt ondergebracht in belanghebbende. In dat kader zijn een stamrechtovereenkomst en een beëindigingsovereenkomst opgesteld. Volgens de stamrechtovereenkomst wordt het stamrechtkapitaal jaarlijks opgerent met 6% en gaan de uitkeringen uiterlijk op 65-jarige leeftijd in. Deze overeenkomsten zijn door de inspecteur goedgekeurd.

NTFR 2024/1686 - Kennisgroepstandpunt stemrechtvereiste aandelenfusiefaciliteit

Aflevering 43, gepubliceerd op 22-10-2024
De Kennisgroep aanmerkelijk belang heeft de vraag beantwoord of aan het stemrechtvereiste van de aandelenfusiefaciliteit wordt voldaan als de verkrijgende vennootschap door middel van het zijn van bestuurder van de STAK die juridisch eigenaar is van de andere vennootschap het stemrecht kan uitoefenen op meer dan de helft van de aandelen van laatstgenoemde vennootschap.

NTFR 2024/1689 - Valutaresultaten op leningen alleen vrijgesteld voor zover zij het valutarisico op buitenlandse deelnemingen perfect ‘hedgen’

ECLI:NL:PHR:2024:995, datum uitspraak 27-09-2024, publicatiedatum 11-10-2024
Aflevering 43, gepubliceerd op 22-10-2024 met annotatie van mr. F. van Horzen
Belanghebbende heeft in 2017 alle aandelen in de in Noorwegen gevestigde groepsmaatschappij [A] en een vordering op D van NOK 26.949 mln. gekocht van een in Nederland gevestigde zustervennootschap. D houdt zich bezig met exploratie naar en productie van olie en gas. Als tegenprestatie heeft belanghebbende een externe schuld van $4.120 mln. van de zuster overgenomen. Zij heeft die externe USD credit facility voor € 2.943 mln. toegerekend aan de vordering op D en voor € 923 mln. aan de deelneming in D, die onder de deelnemingsvrijstelling valt. D rapporteert in NOK en doet ook in NOK aangifte voor de Noorse winstbelasting en Petroleum Tax. In de commerciële jaarrekening 2017 van belanghebbende is de deelneming in D met € 151,7 mln. afgewaardeerd, ‘mainly’ wegens daling van de USD-koers ten opzichte van de euro.

NTFR 2024/1696 - De btw-verhoging op logies

Aflevering 43, gepubliceerd op 22-10-2024
Het is mogelijk dat een btw-verhoging leidt tot een afname van de omzet van hotels waardoor de winstgevendheid van deze sector afneemt. Staatssecretaris Idsinga geeft antwoord op vragen over de btw-verhoging op logies.

NTFR 2024/1697 - Antwoorden op vragen over accijnsbeleid

Aflevering 43, gepubliceerd op 22-10-2024
Staatssecretaris Idsinga stuurt de Tweede Kamer de antwoorden op Kamervragen naar aanleiding van de recente cijfers uit de accijnsmonitor. Deze tonen een daling aan van de verkoop van tabaksproducten terwijl het kabinet had gerekend op een stijging van de accijnsinkomsten.

NTFR 2024/1700 - Terecht OZB-heffing voor sportschool die door coronabeperkingen tijdelijk niet kon worden geëxploiteerd

ECLI:NL:HR:2024:1354, datum uitspraak 18-10-2024, publicatiedatum 18-10-2024
Aflevering 43, gepubliceerd op 22-10-2024 met annotatie van A. Oosters Bec
Belanghebbende huurt een onroerende zaak waarin zij een sportschool exploiteert. Vanwege coronamaatregelen was de sportschool van 15 december 2020 tot en met 19 mei 2021 van overheidswege gesloten. Aan belanghebbende is voor het jaar 2021 een aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor gebruikers opgelegd. Belanghebbende betoogt dat op 1 januari 2021 geen sprake was van gebruik van de onroerende zaak in de zin van art. 220 lid a Gemw, zodat de aanslag OZB 2021 ten onrechte is opgelegd. Door de coronamaatregelen was het namelijk niet mogelijk de onroerende zaak aan te wenden in overeenstemming met de beoogde bestemming van sportschool. Hof Den Haag (11 juli 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1406) heeft dit betoog verworpen. Ook de Hoge Raad stelt belanghebbende in het ongelijk. Een onroerende zaak is aan het begin van een kalenderjaar in gebruik als op die peildatum duurzaam gebruik redelijkerwijs te verwachten moet zijn. Dat het gebruik op de peildatum tijdelijk is onderbroken, staat daaraan niet in de weg. Dat de onroerende zaak naar verwachting niet het gehele jaar zal worden gebruikt, staat evenmin in de weg aan de vaststelling van duurzaam gebruik op de peildatum. Hetzelfde geldt bij een tijdelijk verbod om de onroerende zaak te gebruiken. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van belanghebbende dan ook ongegrond.

NTFR 2024/1703 - Hoge Raad vernietigt ambtshalve boetebeschikkingen wegens ontbreken beboetbaar feit bij ten onrechte verleende exportteruggaven BPM

ECLI:NL:HR:2024:1422, datum uitspraak 11-10-2024, publicatiedatum 11-10-2024
Aflevering 43, gepubliceerd op 22-10-2024 met annotatie van mr. M. van Leeuwen
Belanghebbende, een autohandelaar, koopt gebruikte auto’s in van particulieren en verkoopt deze auto’s aan personen die buiten Nederland wonen. Belanghebbende heeft voor deze auto’s om (export)teruggaven van BPM ex art. 14a BPM verzocht en gekregen. Nadien heeft de inspecteur geconcludeerd dat de BPM ten onrechte aan belanghebbende is betaald. Daarom heeft de inspecteur de BPM nageheven en belanghebbende op grond van art. 67f AWR vergrijpboetes opgelegd. Hof Den Bosch (2 februari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:272, NTFR 2022/710) heeft die boetes in stand gelaten. De Hoge Raad grijpt echter ambtshalve in en vernietigt de boetebeschikkingen. De Hoge Raad zet uiteen dat het beboetbare feit van art. 67f lid 1 AWR zich hier niet voordoet, aangezien belanghebbende voor de ingekochte auto’s niet belastingplichtig voor de BPM is (geweest) en de naheffingsaanslag dus niet ziet op BPM-bedragen die belanghebbende op aangifte had moeten voldoen en ook niet op BPM-bedragen die belanghebbende op aangifte had betaald en vervolgens ten onrechte heeft teruggekregen. Voor het opleggen van een vergrijpboete in gevallen als hier is art. 67f lid 6 AWR van belang. Het beboetbare feit van art. 67f lid 6 AWR in samenhang gelezen met art. 67f lid 1 AWR betreft het opzettelijk of grofschuldig verzoeken om een belastingteruggaaf waarop geen recht bestaat, door een (rechts)persoon die het daarop teruggegeven bedrag aan belasting eerder als belastingplichtige of inhoudingsplichtige op aangifte had voldaan of afgedragen.In gevallen waarin op verzoek van een andere (rechts)persoon dan de hiervoor bedoelde belastingplichtige of inhoudingsplichtige ten onrechte of tot een te hoog bedrag teruggaven van belasting zijn verleend, en de inspecteur die persoon het verwijt maakt dat hij opzettelijk of grofschuldig om die teruggaven van belasting heeft verzocht terwijl de belastingwet in de gegeven omstandigheden niet in een dergelijke teruggaaf voorziet, biedt art. 67f lid 6 AWR echter niet, ook niet in samenhang gelezen met art. 67f lid 1 AWR, de mogelijkheid deze (rechts)persoon een bestuurlijke boete op te leggen. In art. 67f lid 6 AWR ontbreekt immers een verwijzing naar art. 20 lid 2 eerste volzin AWR.

NTFR 2024/1704 - Vergoeding van immateriële schade in procedure die enkel gaat over beschikking belastingrente

ECLI:NL:HR:2024:1425, datum uitspraak 11-10-2024, publicatiedatum 11-10-2024
Aflevering 43, gepubliceerd op 22-10-2024 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
De inspecteur heeft aan belanghebbende € 191 aan belastingrente vergoed naar aanleiding van een verleende teruggaaf van BPM. Belanghebbende heeft tegen die beschikking belastingrente bezwaar en beroep ingesteld. Rechtbank Gelderland heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet betalen van griffierecht. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan en verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Volgens de rechtbank moet de immateriële schade zijn gelegen in de spanning en frustratie door een geschil over de belastingheffing (de hoofdzaak). Een geschil over de rentevergoeding kan volgens de rechtbank niet worden aangemerkt als een geschil over de hoofdzaak, zodat geen schadevergoeding wordt toegekend. De Hoge Raad acht deze beslissing niet juist. Spanning en frustratie kan namelijk ook worden ondervonden door de duur van de procedure over elke andere voor bezwaar vatbare beschikking waarover een afzonderlijke procedure wordt gevoerd, zoals een rentebeschikking. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en neemt daarbij in aanmerking dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, zodat de schadevergoeding alleen betrekking kan hebben op de rechtbankprocedure. De Staat moet daarom een schadevergoeding van € 1.000 aan belanghebbende betalen.