NTFR 2024/1849 - Over de fiscaal-ethische generatiekloof en het ‘doodgooien’ van studenten
NTFR 2024/1849 - Over de fiscaal-ethische generatiekloof en het ‘doodgooien’ van studenten
Inleiding
Op vrijdag 27 september 2024 – mijn 44e verjaardag – mocht ik spreken op het congres van het Landelijk Overleg Fiscalisten (LOF). Dit jaar ging het over mijn favoriete thema: fiscale ethiek.1 Het geheel kreeg een onverwachte wending toen een van de deelnemers een nogal kritische opmerking maakte die mij – die echt niet tegen kritiek kan – nog weken bezighield.
In deze Opinie zal ik uitleggen waarom.
Okura Hotel
Het LOF Congres laat zich het best omschrijven als een jaarlijkse bedrijvendag met een inhoudelijk programma en een banenmarkt met veel verschillende fiscale werkgevers (dikwijls kantoren, maar ook het ministerie van Financiën, De Hoge Raad, De Rechtspraak en de Belastingdienst). Het LOF Congres wordt georganiseerd door studenten, voor studenten. Het congres trekt altijd een paar honderd studenten, die, piekfijn in pak of jurk, informatie komen inwinnen over werkstudentschappen en carrièrekansen. Men oriënteert zich op de arbeidsmarkt en iedereen zet zijn of haar beste beentje voor. Toen ik zelf studeerde, vond ik het LOF Congres maar een verderfelijke kapitalistische vertoning; ik had een jaar studievertraging opgelopen, die was ontstaan bij de Leidse Rechtswinkel. Ik was met van alles bezig behalve met mijn eigen toekomst. Tegenwoordig heb ik meer begrip voor zwaar gesponsorde recruitment events. Feit is dat studenten op een gegeven moment aan de bak moeten. Een recent onderzoek in opdracht van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB)2 wees uit dat de arbeidsmarktpositie van fiscale starters erg goed is, dus het loont om alle opties te verkennen. Als docent ben ik bovendien verheugd over het enthousiasme van iedereen die bij de organisatie betrokken is. Het LOF Congres is een goede leerschool om ervaring op te doen en het cv te vullen.
Mijn bijdrage aan het LOF Congres was als spreker in het inhoudelijke deel, met zoals gezegd het thema fiscale ethiek.3 Naast mij waren drie andere fiscalisten uitgenodigd om, onder leiding van Sander Schimmelpenninck, stellingen te bespreken.4 Op de website van het LOF werd het thema als volgt toegelicht: ‘Het is een vraag die al een flinke tijd speelt in het maatschappelijk debat: in hoeverre moet ethiek een rol spelen in de fiscaliteit? Dit jaar zal dit ook het thema zijn. In een tijd waarin ethische normen soms vervagen, is het van cruciaal belang om een open en eerlijke dialoog te voeren over deze overwegingen binnen de fiscale wereld.’5
Ik was opgetogen. Kennelijk was het mij en mijn collega-ethiekdocenten gelukt om het belang van ethiek door te geven aan de volgende generatie. Deze fiscale jaargang heeft er uit eigen beweging voor gekozen om ethiek centraal te stellen bij het LOF Congres. Dit is een verdienste van iedereen die zich de afgelopen jaren hard heeft gemaakt voor fiscale ethiek. Het is nog niet eens zo lang geleden dat ethiek niet eens voorkwam op de fiscale agenda. We leefden in de donkere dagen waarin het legalisme (‘alles mag als het niet verboden is’) hoogtij vierde en iedereen werd gehoond die het over fair share had. Wat dat betreft komen we van ver. Dat de organisatoren het juist over dit thema wilden hebben, ten overstaan van hun soortgenoten uit alle windstreken, spreekt boekdelen. Er was zelfs geïnvesteerd in een bekende Nederlander.
Doodgooien
Om de bijeenkomst luister bij te zetten deed ik extra mijn best. Met grapjes, verhalen en ‘interactieve momenten’ trok ik ten strijde, en ik liet omwille van het komische effect zelfs mijn aantekeningen vallen. ‘Kunnen jullie wat met fiscale ethiek?’ vroeg ik de zaal op een gegeven moment blijmoedig als een Amerikaanse gospel preacher. Helaas, het antwoord viel tegen. De exacte bewoordingen kan ik niet reproduceren (de ervaring was licht traumatisch),6 maar het gebrek aan enthousiasme over het onderwerp was duidelijk. Betrokkenen wilden zich – ik vat het even samen – vooral op de praktijk focussen en werden ‘doodgegooid’ met fiscale ethiek. ‘We willen gewoon aan het werk.’
Voor de ethiekdocent die zich net behoorlijk heeft staan uitsloven op het podium was dit – zacht uitgedrukt – niet de gedroomde reactie. Dit zou toch niet het gevolg zijn van mijn wervelende optreden? Was dat met die aantekeningen too much? Eventjes voelde ik me opgelaten, maar ik bedacht toen dat de wereld niet om mij draait. De context was wel interessant: studenten die op een door studenten georganiseerde ethiek- en banencongres plenair te kennen geven dat ethiek niet relevant is voor hun baan. Dat is op zijn minst paradoxaal. Veel verder dan dit gingen mijn bespiegelingen trouwens niet. De opmerking (over het doodgooien) was immers behoorlijk vaag. Had die betrekking op de opleiding? En zo ja, aan welke universiteit? Of ging het om het bredere plaatje van fiscale ethiek als thema in ‘belastingland’? Of om de publieke en politieke discussie? Of wellicht was de opmerking gericht aan de organisatie van het LOF Congres? Misschien een combinatie van dit alles?
Gevoelskwestie
Hoewel ik vraagtekens zet bij de opmerking van de student op het LOF Congres, neem ik dat perspectief wel serieus. Of je wordt doodgegooid met iets is een gevoelskwestie, en ik vraag me af waar dit gevoel vandaan komt. De hoeveelheid ethiekonderwijs in de fiscale opleidingen is bijvoorbeeld te overzien. Vaak gaat het slechts om enkele colleges gedurende de hele opleiding. Dat kun je toch bezwaarlijk zien als ‘doodgooien’. Tijdens andere vakken – Directe Belastingen, BTW, enzovoort – wordt ethiek daarnaast (al is hier nog wat werk aan de winkel) gepresenteerd als onderdeel van een breder technisch verhaal. Zijn de Nederlandse renteaftrekbeperkingen bijvoorbeeld ethisch te noemen? En zo ja, waarom? Dergelijke vragen hebben een duidelijke meerwaarde voor het begrip van de ethische afwegingen achter een bepaalde bepaling (doelstelling) en de politiek-historische context ervan. Er is overlap met duidelijke juridische thema’s als wetsinterpretatiemethoden en fraus legis. In beide gevallen is een genuanceerde en holistische kijk op wettelijke bepalingen essentieel. Een fiscaal-ethische analyse kan meerwaarde hebben voor de juridische uitwerking van een bepaalde casus.
Anders dan bij de implementatie van nieuwe wet- en regelgeving, is fiscale ethiek geen thema dat op een gegeven moment ‘af’ is. Integendeel! Fiscale ethiek zou over honderd jaar nog aanleiding moeten zijn voor prikkelende controverses. Dat de term ‘doodgooien’ valt, is tegen deze achtergrond zorgelijk. Het vraagt ook om een verklaring. Zou het bijvoorbeeld komen door de verrechtsing van de samenleving als geheel? Ik vraag het me af. De ethiek-discussies sinds 2008 vonden plaats tegen de achtergrond van de vier kabinetten-Rutte, die ik tot op zeker hoogte als neoliberaal durf te bestempelen. De verrechtsing van de afgelopen jaren betreft daarom een ruk van ‘gewoon rechts’ naar ‘radicaal rechts’. De maatschappelijke discussie rondom belastingen vond dus niet plaats in een socialistische heilstaat waarbinnen het collectief verplicht (en desnoods onder dwang) prioriteit had. Bijzonder aan het fiscale-ethiekdebat is juist dat het binnen het paradigma van marktdenken tot stand kon komen. Ter illustratie: een groot deel van de Nederlandse beursgenoteerde bedrijven heeft zich geheel vrijwillig gecommitteerd aan de Tax Governance Code van VNO-NCW.7 Fiscale ethiek gaat hier kennelijk samen met commerciële belangen. Hier kunnen we cynisch over doen (‘bedrijven menen het niet’), maar we kunnen dit ook opvatten als een stap in de goede richting waar we op kunnen voortbouwen. Mijn voorkeur zal duidelijk zijn.
Ethisch tekort
In hoeverre het sentiment van ethische overkill kenmerkend is voor de studenten, durf ik niet te zeggen. Ik verliet het LOF Congres in elk geval in een mineurstemming, die meerdere dagen aanhield. Een van mijn grootste angsten (geen overdrijving) is dat het bewustzijn over fiscale ethiek, dat hard bevochten is in de afgelopen jaren, op een gegeven moment weer wegebt. Net als de rechtsstaat en een strak gazon moeten ethische standaarden voortdurend bewaakt worden.
Na het LOF Congres liep ik gedurende enkele dagen op een grijze wolk. ‘De jeugd, ze wil niet!’ had ik tegen voorbijgangers willen roepen. ‘Het is allemaal voor niets geweest. De fair share is roemloos gesneuveld.’ Maar, zoals ergens geschreven staat: als de nacht het donkerst is, verschijnt pas het licht. En terwijl ik de laatste hand aan dit stuk legde, ontving ik een e-mail van een fiscalemasterstudent over een artikel op de literatuurlijst. Er ontvouwde zich een korte correspondentie, waarbij ik mijn zorgen/irritatie over de volgende generatie uitte en wat pointers vroeg over hoe ik mijn onderwijs zou kunnen verbeteren. Per ommegaande kwam de student met een reeks constructieve suggesties (waar ik de student heel dankbaar voor ben), gevolgd door de volgende e-mail:
‘Geachte mevrouw Gunn,
Ik hoop dat u (…) niet te pessimistisch kijkt naar de nieuwe generatie fiscalisten. Ik ben van mening dat de moraliteit van een persoon ontwikkeld wordt door zijn omgeving. Het feit is dat wij in onze opleiding tot nu toe alleen hebben geleerd om zwart-wit te denken over belastingheffing, in die zin dat wij kijken naar situaties en onderzoeken of belasting verschuldigd is, en daar stopt het. Daarom is het dat studenten ‘harde’ meningen hebben, want als een constructie legaal is, is geen belasting verschuldigd. Een kleine ondernemer die belasting ontduikt, is eigenlijk wel belasting verschuldigd.
Nuanceren en kritisch denken (over ethiek dan) worden niet binnen de opleiding aangeleerd. Geen persoon is geboren met een eigen moraliteit. Daarom is een vak als fiscale ethiek ook heel erg belangrijk. Misschien is het dan ook handig om het kader van ‘fraus legis’ nadrukkelijk aan bod te brengen. Dat kan helpen bij het ontwikkelen van een minder zwart-wit denkkader.
Overigens wordt nergens in de opleiding gewezen op het feit dat fiscalisten een maatschappelijke taak hebben. Terwijl wij wel vakken krijgen over hoe belastingheffing er het best of het meest efficiënt uitziet, wordt geen nadruk gelegd op het feit dat wij ook als persoon moeten bijdragen aan een maatschappelijk juiste, evenwichtige belastingheffing. Dat in tegenstelling tot bijvoorbeeld juristen en accountants. Daarom vinden velen ook dat belastingontwijking eerder de ‘schuld’ van de wetgever is dan die van de adviseur.
Een genuanceerd, kritisch ethisch kader zal zich ontwikkelen wanneer de studenten in de praktijk terechtkomen en echt keuzes moeten beginnen te maken. Zo zie ik het althans (en heb ik het ook ervaren). De hoop is dan wel dat institutioneel erop wordt gewezen dat fiscalisten naast verantwoordelijkheid naar hun klanten ook verantwoordelijkheid naar de maatschappij toe hebben.
Het is goed dat in de opleiding aandacht is voor ethiek, maar in twee colleges van drie uur vrees ik dat aan een student geen genuanceerde denkwijze kan worden geleerd.
Met vriendelijke groet,
[de student]’
Ik was om meerdere redenen blij met dit bericht.8
Het bericht is kritisch én opbouwend en biedt wat tegenwicht aan dat ‘doodgooien’. In de kern zegt de student dat (a) de nieuwe generatie wel degelijk vatbaar is voor fiscale ethiek, maar (b) onvoldoende in aanraking is gekomen met het thema. Dit kan (c) worden hersteld in het werkzame leven. Ik voeg daar dan mentaal aan toe: (d) gelukkig is er in die praktijk nu verhoogde aandacht voor dit thema, dus (e) als het lukt om op de universiteit een ethische basis te leggen, zouden we een heel eind moeten kunnen komen.
Op de feitelijke vraag die de student in deze-mail opwerpt – Is het echt zo dat studenten niet op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid worden gewezen? – is (net als bij ‘doodgooien’) vast het nodige af te dingen. Tegelijkertijd is reeds de perceptie van een ethisch deficit zorgelijk. Doodgegooide studenten zijn niet geëngageerd met ethiek; ethisch ondervoede studenten evenmin.