Beroep vertrouwensbeginsel faalt; geen toezegging dat heffingsrecht stamrechtuitkering toekomt aan VS (n-o)
Beroep vertrouwensbeginsel faalt; geen toezegging dat heffingsrecht stamrechtuitkering toekomt aan VS (n-o)
Gegevens
- Nummer
- 2024/1959
- Publicatiedatum
- 29 november 2024
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Internationaal en Europees
- Relevante informatie
Belanghebbende heeft in 2007 een ontslagvergoeding van € 2.730.153 ontvangen van zijn voormalige werkgever. De ontslagvergoeding is ingebracht in een stamrechtvennootschap, waarin belanghebbende alle aandelen hield. De toenmalige gemachtigde van belanghebbende heeft in 2013 de inspecteur gevraagd in verband met een (aanstaande) emigratie van belanghebbende naar de Verenigde Staten, een standpunt in te nemen inzake de heffingsbevoegdheid over stamrechtuitkeringen die belanghebbende gaat genieten. In februari 2017 is belanghebbende naar de Verenigde Staten geëmigreerd. Belanghebbende heeft een aanvraag voor een verdragsverklaring ingediend. Tussen de inspecteur en belanghebbende heeft een briefwisseling plaatsgevonden. Uiteindelijk is het verzoek om de verdragsverklaring niet gehonoreerd. Vanaf 1 mei 2017 heeft belanghebbende stamrechtuitkeringen ontvangen. De stamrechtuitkeringen bedroegen € 1.672.248 in 2017 en € 1.463.217 in 2018. Daarmee is het volledige stamrechtkapitaal uitgekeerd. Belanghebbende heeft de stamrechtuitkeringen opgenomen in zijn aangiften IB/PVV 2017 en 2018 en hiervoor voorkoming van dubbele belasting geclaimd. De inspecteur heeft bij de aanslagregeling geen voorkoming van dubbele belasting verleend.
In hoger beroep is in geschil of de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag 2018 de stamrechtuitkeringen terecht tot het belastbare inkomen uit werk en woning heeft gerekend. In hoger beroep is voor het jaar 2017 niet langer in geschil dat de inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden en dat in zoverre het hoger beroep gegrond is en de aanslag voor het jaar 2017 dient te worden verminderd. Voor 2018 heeft Hof Den Haag (21 mei 2024,
) beslist dat geen sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel en dat geen sprake is van een beloning soortgelijk aan een pensioen in de zin van art. 19 lid 1 Verdrag Nederland-Verenigde Staten. Verder heeft het hof beslist dat de belastingrente terecht in rekening is gebracht en dat geen aanleiding bestaat voor een vergoeding van de werkelijke proceskosten.De Hoge Raad heeft het door belanghebbende ingestelde cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet is betaald.