Beperkingen pkv in WOZ- en BPM-zaken zijn niet discriminatoir en niet in strijd met het Unierecht
Beperkingen pkv in WOZ- en BPM-zaken zijn niet discriminatoir en niet in strijd met het Unierecht
Gegevens
- Nummer
- 2025/98
- Publicatiedatum
- 17 januari 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Formeel belastingrecht
- Relevante informatie
In deze BPM-zaak heeft hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2024:2537) belanghebbende een pkv toegekend voor kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in het principale hoger beroep. Voor het door belanghebbende ingestelde incidentele hoger beroep heeft het hof belanghebbende geen pkv toegekend. Volgens de Hoge Raad is dat niet terecht. Dit betekent dat het cassatieberoep van belanghebbende gegrond is en dat de staatssecretaris wordt veroordeeld in de pkv van belanghebbende voor de cassatiefase. Daarbij moet de Hoge Raad de sinds 1 januari 2024 bestaande regels uit de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en BPM toepassen. Op grond van die wet zijn de pkv’s in WOZ- en BPM-zaken beperkt tot 25% of 10% van de vergoeding die in andere zaken kan worden toegekend. De vraag of deze beperkingen van de pkv voor WOZ- en BPM-procedures verenigbaar zijn met het discriminatieverbod uit internationale verdragen en met het Unierecht beantwoordt de Hoge Raad bevestigend. Na een uiteenzetting van de inhoud van de (nieuwe) wettelijke pkv-regeling, het doel en motivering daarvan door de wetgever, en de werkingssfeer van die regeling in het licht van de regeling voor uitzonderingsgevallen, oordeelt de Hoge Raad als volgt.
De beperkingen van de pkv hebben als doel te voorkomen dat die pkv in veel gevallen zo hoog uitvalt dat afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt dat een pkv niet méér beoogt te zijn dan een tegemoetkoming in de werkelijk gemaakte proceskosten. De wetgever heeft met de beperkingen van de pkv het oog gehad op gevallen waarin aan de belanghebbende rechtsbijstand wordt verleend op basis van het principe van ‘no cure, no pay’. Daarbij wordt met de rechtsbijstandverlener afgesproken dat de (eventuele) pkv aan hem wordt afgedragen en dat de belanghebbende verder geen financieel risico loopt. Het bedrijfsmodel van deze rechtsbijstandverlener is verder erop gebaseerd dat procedures op een zodanige wijze worden gevoerd dat de daarin toegekende pkv de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreffen. De beperkingen van de pkv gelden volgens de Hoge Raad echter niet voor gevallen waarin de rechtsbijstand kennelijk niet deze kenmerken heeft.
Gelet op deze afbakening van de werkingssfeer van de beperkingen, is de wetgever volgens de Hoge Raad niet verder gegaan dan nodig is om het daarmee beoogde doel te bereiken. Voor de beperkingen bestaat een objectieve en redelijke rechtvaardiging. De beperkingen zijn daarom niet in strijd met het discriminatieverbod in internationale verdragen of met het Unierecht (doeltreffendheids- en gelijkwaardigheidsbeginsel).
Omdat in deze zaak niet voldoende duidelijk is of het geval van belanghebbende buiten de werkingssfeer van de beperkingen valt, heeft de Hoge Raad belanghebbende de gelegenheid geboden dit aan te tonen.
(Volgt aanhouding van de zaak.)