NTFR 2025/342 - Suggesties ter vergroting van de relevantie van de belastingkamer van de Hoge Raad

NTFR 2025/342 - Suggesties ter vergroting van de relevantie van de belastingkamer van de Hoge Raad

pmdPA
prof. mr. dr. P.G.H. Alberthoogleraar internationaal belastingrecht aan Nyenrode Business Universiteit en werkzaam bij Baker Tilly (Netherlands) NV. Deze Opinie is op persoonlijke titel geschreven
Bijgewerkt tot 25 februari 2025

Naarmate je ouder wordt, houd je meer tijd over. Het leven wordt rustiger. Er is minder om je druk over te maken. Neem de tijd die gemoeid is met het bestuderen van arresten van de belastingkamer van de Hoge Raad. De bestudering van de jurisprudentie van de Hoge Raad kostte mij in 2014 tweemaal zo veel tijd als in 2024. Dat komt niet doordat ik minder, sneller of slechter ben gaan lezen. De oorzaak ligt in het veel kleinere aantal arresten dat van belang is. Een zoekopdracht op rechtspraak.nl met als zoektermen (filters) ‘Hoge Raad’, ‘Uitspraak’, ‘Belastingrecht’ en de periode (‘01-01-2014 – 31-12-2014’ resp. ‘01-01-2024 – 31-12-2024’) levert 1.017 treffers op voor het jaar 2014 en 677 treffers voor het jaar 2024. Wanneer men er de arresten zonder enige motivering uitfiltert (art. 80a en 81.1 Wet RO), blijven 4891 arresten over in 2014 en 2832 in 2024. Deze scherpe daling ziet men terug in BNB.3 Alle of bijna alle arresten die de Hoge Raad van een motivering heeft voorzien (dus arresten die niet op grond van art. 81.1 of 80a Wet RO zijn afgedaan) worden, voor zover ik weet, in BNB gepubliceerd. In de BNB van 2014 ging het om 2484 arresten, in de BNB van 2024 om 1225 arresten, dus minder dan de helft. Dat ik veel minder tijd kwijt ben met het lezen van arresten komt dus doordat de Hoge Raad aanzienlijk minder relevante arresten produceert.

Bij een scherpe daling van het aantal (gemotiveerde) arresten zou men verwachten dat de snelheid toeneemt. Dus dat de periode korter wordt die ligt tussen het arrest van de Hoge Raad en de uitspraak van het hof of de conclusie van de A-G. Ik heb geen systematisch onderzoek gedaan naar de tijd die in 2014 resp. 2024 is verstreken tussen de datum van de uitspraak van het hof of de conclusie en de datum waarop de Hoge Raad arrest wees. Mijn indruk is dat die tijd eerder langer is geworden dan korter. Den Ouden bevestigt die indruk.6 Mijn hypothese dat de snelheid eerder is afgenomen dan toegenomen, baseer ik op de volgende vier belangrijke zaken:7

  • Op 28 juli 2023 heeft A-G Wattel conclusie genomen in een zaak waarin de toepassing van de inhoudingsvrijstelling voor de dividendbelasting in geschil is (nr. 22/04508). Is er sprake van misbruik? Ten tijde van het inleveren van deze opinie op 10 januari 2025 is er nog geen uitspraak van de Hoge Raad.

  • In HR 14 juni 2024, nr. 21/04201, NTFR 2024/1079, ging het om de vraag of een Duits beleggingsfonds in Nederland (buitenlands) Vpb-plichtig was, omdat tot het fondsvermogen in Nederland gelegen onroerende zaken behoorden. De uitspraak van het hof dateerde van 3 september 2021. Dus de zaak heeft bijna drie jaar bij de Hoge Raad gelegen.

  • In HR 19 januari 2024, nr. 20/01884, NTFR 2024/224, was in geschil of belanghebbende (een dochter van een Engelse bank) € 39,25 mln. aan ingehouden dividendbelasting mocht verrekenen met haar aanslag Vpb. De conclusie van A-G Wattel was van drie jaar daarvóór (28 januari 2021).

  • In HR 22 maart 2024, nr. 21/01534, NTFR 2024/608, ging het om de uitsluiting van renteaftrekzaak na een private-equity-overname (art. 10a Wet Vpb 1969). De uitspraak van het hof dateerde van 23 februari 2021. De Hoge Raad heeft er dus bijna drie jaar over gedaan.

De relevantie van de Hoge Raad lijkt dus af te nemen: beduidend minder inhoudelijke arresten, waarbij zaken die voor de fiscale praktijk van groot belang zijn geregeld onaanvaardbaar lang blijven liggen. Daarom doe ik hierbij drie suggesties om de relevantie van arresten van de Hoge Raad te vergroten.

1. Goed recht is snel recht. De Hoge Raad streeft ernaar prejudiciële vragen van rechtbanken hoven binnen zes maanden te beantwoorden.8 Ik weet niet of er een vergelijkbaar streven bestaat in zaken waarin een A-G conclusie heeft genomen. Ik ben van mening dat de Hoge Raad alle zaken waarin hij kan steunen op een conclusie binnen één jaar zou moeten afdoen.

2. Ik heb regelmatig (waaronder in mijn Opinie van vier jaar geleden) betoogd dat de Hoge Raad (veel) te veel tijd besteedt aan het bereiken van rechtseenheid bij de uitleg van de Awb door de hoogste bestuursrechters.9 Dat betoog krijgt de laatste tijd meer navolging, maar ik sluit bepaald niet uit dat mijn waarneming selectief is. Maas schrijft dat ‘met een onvolmaakte rechtseenheid lang niet altijd een man overboord is. Er gebeuren geen rampen als het vertrouwensbeginsel bij de Hoge Raad net iets anders werkt dan bij de Afdeling.’10 Dat het streven naar rechtseenheid tussen zelfstandige rechtsgebieden ondoelmatig is (en daarom zo veel mogelijk achterwege moet blijven) leid ik ook af uit een conclusie van A-G Widdershoven bij een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, NTFR 2024/431. In die conclusie adviseert hij tot een soepelere beoordeling van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van art. 6:11 Awb. Widdershoven schrijft:

‘Wetsbepalingen moeten immers worden uitgelegd binnen de context waarin zij spelen en als zij worden toegepast in verschillende contexten, in casu binnen twee- of drie- of meerpartijengeschillen, is een gedifferentieerde uitlegging die rekening houdt met die contextuele verschillen mijns inziens verdedigbaar. Daarvan gaat ook de Afdeling uit in zijn hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS van 11 januari 2023 (punt 6.10). Daarin paste de Afdeling artikel 6:11 Awb minder streng toe (waardoor appellant niet slechts twee weken had om alsnog beroep in te stellen, maar vier weken), omdat in het tweepartijengeschil in kwestie geen rechtszekerheidsbelangen van derden in het geding zijn.’

Is de terechte opvatting dat een wetsbepaling (i.c. art. 6:11 Awb) moet worden uitgelegd in zijn context – gaat het om omzetbelasting, kinderopvangtoeslag of een verblijfsvergunning? – niet het bewijs dat het streven naar een uniforme uitleg van de Awb voor geheel verschillende (materiële) rechtsgebieden ondoelmatig is? Volgens A-G Koopman zucht de belastingrechtspraak onder formeel geneuzel.11 Koopman wijst op ‘het onvermogen van de rechterlijke macht om vlot en effectief op te treden tegen ontwrichtende ontwikkelingen zoals een scheldende gemachtigde en enkele no-cure-no-paygemachtigden die niet procederen om de belangen van hun cliënten te dienen, maar om geforfaiteerde vergoedingen te incasseren voor kosten en schade.’12 Het leerstuk van de immateriële schadevergoeding is een mandarijnenwetenschap, zo constateert Van Suilen.13 Met een beetje creativiteit zou de Hoge Raad formeelrechtelijk gemillimeter toch moeten kunnen indammen? Dat zal ongetwijfeld tot wat inconsistenties en verschil in behandeling leiden, maar dat weegt niet op tegen de grote winst aan doelmatigheid. Daardoor is er meer aandacht voor de kern mogelijk: de behandeling van het materiële geschilpunt.

3. De derde suggestie, die niets met het voorgaande heeft te maken, is: vermeld in de uitspraak (of in een bijlage van de uitspraak) de wettelijke bepalingen die een cruciale rol spelen in de beslechting van het geschil.14 Zo’n vermelding is een kleine moeite en het maakt de uitspraken sneller en dus beter toegankelijk. Het kost een lezer namelijk veel tijd vervallen wetteksten te achterhalen waarop de uitspraak van de Hoge Raad is gebaseerd. Maar ook als het om een uitspraak gaat over een wetsartikel dat ten tijde van de uitspraak nog geldt, verdient het aanbeveling dat de Hoge Raad de relevante wettelijke bepalingen in de uitspraak opneemt. Het komt immers vaak voor dat de Hoge Raad verwijst naar uitspraken van vele jaren geleden. Als de lezer die (oude) uitspraak raadpleegt, zou het zeer behulpzaam zijn als in die (oude) uitspraak de wettelijke bepalingen zouden zijn opgenomen waar die (oude) uitspraak op is gebaseerd.