Centrale Raad van Beroep, 23-06-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2623, 15/7786 AOW
Centrale Raad van Beroep, 23-06-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2623, 15/7786 AOW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 23 juni 2017
- Datum publicatie
- 1 augustus 2017
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2017:2623
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1792, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/7786 AOW
- Relevante informatie
- Grondwet [Tekst geldig vanaf 22-02-2023], Grondwet [Tekst geldig vanaf 22-02-2023] art. 94
Inhoudsindicatie
Niet verzekerde periodes voor de AOW. Betrokkene is op grond van zijn werkzaamheden voor Eurojust niet verzekerd ingevolge de AOW. Voor het personeel van Eurojust gelden ingevolge artikel 30 van het Eurojust Besluit de verordeningen en regelingen die van toepassing zijn op ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen. Bepalingen in de AOW of in KB 746 vinden ingevolge artikel 94 van de Grondwet geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met artikel 14, tweede lid, van de Zetelovereenkomst. Geconcludeerd wordt dat verzekering ingevolge KB 746 niet verenigbaar is met de Zetelovereenkomst. Indien het de bedoeling van de verdragsluitende partijen zou zijn geweest een uitzondering mogelijk te maken op de regel dat [functie] van Eurojust zijn vrijgesteld van rechten en plichten onder het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel, dan ligt het in de rede dat deze uitzonderingsmogelijkheid uitdrukkelijk zou zijn verwoord.
Gelet op de bewoordingen van artikel 14, tweede lid, van de Zetelovereenkomst, zijn de in die bepaling bedoelde personen in alle opzichten uitgesloten van de verplichte sociale verzekeringen in Nederland. Dat geldt zowel voor de heffing van premie als voor het recht op uitkering.
Het arrest Feyerbacher, waar de Svb naar heeft verwezen, doet aan dit oordeel niet af omdat de juridische uitgangspunten in dat geval anders waren dan in dit geval. Weliswaar kent de zetelovereenkomst van de Europese Centrale Bank (ECB), waar Feyerbacher werkzaam was, ook een algemene uitsluiting, doch de nadere regels voor ECB-medewerkers kennen voor het type uitkering in geding een bijzondere regeling.
Uitspraak
15/7786 AOW, 16/3544 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
16 oktober 2015, 15/1111 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 23 juni 2017
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. drs. E.C. Spiering een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2017. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Spiering. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
H. van der Most en mr. T.J.L. Theele.
OVERWEGINGEN
Betrokkene woont in Nederland en is van 1 juli 1999 tot 1 december 2002 werkzaam geweest bij Europol . Vanaf 1 november 2002 is hij werkzaam bij Eurojust met de status van [functie] . Tegelijkertijd was betrokkene reservist bij het Ministerie van Defensie. In dat kader werd hij enkele malen per jaar enkele dagen opgeroepen om werkzaamheden te verrichten.
In een pensioenoverzicht van 6 juni 2012 heeft de Svb opgenomen dat betrokkene niet verzekerd is voor de AOW van 1 juli 1999 tot en met 26 augustus 2011.
Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wel verzekerd is voor de AOW omdat hij als reservist arbeid heeft verricht in Nederland.
Bij beslissing op bezwaar van 5 februari 2015 heeft de Svb het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. De Svb heeft betrokkene op grond van ingezetenschap wel verzekerd geacht gedurende periode dat hij bij Europol werkzaam was omdat gedurende die periode geen regeling inzake sociale zekerheid van toepassing was. Voorts heeft de Svb betrokkene verzekerd geacht gedurende de periode dat hij werkzaam was bij Eurojust , echter tot 1 april 2006. Vanaf die datum is het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Eurojust van 15 maart 2006, Trb 2006, 68 (Zetelovereenkomst) van toepassing en is hij op grond daarvan uitgesloten van verzekering in Nederland. Betrokkene wordt daarna alleen verzekerd geacht op de dagen dat hij arbeid heeft verricht voor het Ministerie van Defensie.
2. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat betrokkene per 1 april 2006 als gevolg van de Zetelovereenkomst niet verzekerd was ingevolge de AOW. Voorts is niet in geschil dat hij werkzaamheden in Nederland heeft verricht en dat die werkzaamheden vallen onder het begrip “arbeid” in de zin van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746). Betrokkene heeft voor de werkzaamheden een vergoeding ontvangen. De arbeid is dus gericht op het verwerven van inkomsten. Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a van KB 746 is betrokkene doorlopend verzekerd geweest voor de volksverzekeringen. Dat hij niet dagelijks of wekelijks structureel werkzaamheden voor het Ministerie van Defensie heeft verricht, kan daaraan niet afdoen. Het beroep is gegrond verklaard.
Met betrekking tot de periode vanaf 1 april 2006 heeft de Svb in hoger beroep het volgende aangevoerd. De Zetelovereenkomst is op 1 april 2006 in werking getreden. Personeel van Eurojust is ingevolge artikel 14, tweede lid van deze overeenkomst niet onderworpen aan Nederlandse socialezekerheidswetgeving en dus niet verzekerd ingevolge de AOW. Artikel 14, tweede lid van de Zetelovereenkomst is een eenieder verbindende bepaling in de zin van artikel 93 van de Grondwet. Dit betekent in beginsel dat de toepassing van het bepaalde in KB 746 achterwege moet blijven, indien de toepassing niet verenigbaar is met de Zetelovereenkomst, aldus de Svb onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van
6 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3863). Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 juli 2012, C-62/11, Feyerbacher (ECLI:EU:C:2012:486) heeft de Svb afgeleid dat het Unierecht er, bij gebreke van een expliciete conflictregel in het primaire recht van de Unie, niet aan in de weg staat dat een ambtenaar van de Unie op grond van werkzaamheden anders dan voor de Unie, onderworpen raakt aan het socialezekerheidsstelsel van een lidstaat. De werkzaamheden van betrokkene waren echter zo gering van omvang dat deze niet leiden tot de conclusie dat hij als werknemer in de zin van artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) kwalificeert. Daarom dient betrokkene verzekerd te worden geacht op de dagen dat hij feitelijk werkzaam is geweest.
Betrokkene heeft in het incidenteel hoger beroepschrift betoogd dat hij doorlopend verzekerd voor de AOW moet worden geacht. Steun voor deze stelling wordt gevonden in de arresten van het Hof van 23 april 2015, C-382/13, Franzen e.a. (ECLI:EU:C:2015:261) en van 3 mei 1990, C-2/89, Kits van Heijningen (ECLI:EU:C:1990:183).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
Eurojust is ingesteld bij besluit van de Raad van de Europese Unie van 28 februari 2002 als orgaan van de Unie, met rechtspersoonlijkheid (Pb L 63/1; hierna: Eurojust Besluit). In 2002 is een interimzetelverdrag tussen Nederland en Eurojust tot stand gekomen (Trb. 2003, 7). Dit verdrag bevatte geen bepalingen betreffende de sociale zekerheid van het personeel van Eurojust . Met ingang van 1 april 2006 is het interimzetelverdrag vervangen door de Zetelovereenkomst, een nieuw verdrag, dat wel bepalingen betreffende de sociale zekerheid bevat.
Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (PB 2004, C 310/261), bevat in artikel 14 de opdracht een communautaire regeling vast te stellen inzake de sociale voorzieningen, welke op de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie van toepassing zijn.
Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (Statuut) en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie zijn vastgesteld bij verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 (PB 1968, L 56, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG, Euratom) nr. 1324/2008 van de Raad van 18 december 2008 (PB 2008, L 345, blz. 17).
Voor personen werkzaam bij Eurojust is van belang artikel 30, eerste lid, van het Eurojust Besluit, waarin is bepaald dat voor het personeel van Eurojust , met name voor zijn aanwerving en statuut, de verordeningen en regelingen gelden die van toepassing zijn op de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen.
Met betrekking tot de vraag of op betrokkene eveneens de Nederlandse sociale zekerheidswetten van toepassing zijn, is van belang artikel 14 van de Zeteloverkomst. Deze bepaling luidt:
“1. In accordance with Article 30 of the Eurojust Decision, it is hereby affirmed that Articles 12 to 16 and 18 of the Protocol are applicable to the Administrative Director and to the staff.
2. In addition to the privileges and immunities specified in paragraph 1 of this Article, for the social security scheme conducted under the authority of Eurojust the Administrative Director and the Staff to whom the above-mentioned scheme applies shall be exempt from all compulsory contributions to the social security organisations of the Kingdom of the Netherlands. Consequently, they shall not be covered by the social security regulations of the Kingdom of the Netherlands.
3. The provisions of paragraph 2 of this Article shall apply mutatis mutandis, to spouses and dependent relatives forming part of the household of the Administrative Director and Staff, unless they are employed in the Kingdom of the Netherlands by am employer other than Eurojust or receive social security benefits from the Kingdom of the Netherlands.”
Artikel 14, lid 1, van KB 746 luidt:
“1. Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de persoon die in dienst is van een volkenrechtelijke organisatie en op wie de regeling inzake sociale zekerheid van die Organisatie van toepassing is, tenzij hij:
a. in Nederland arbeid verricht anders dan uit hoofde van de vorenbedoelde dienstbetrekking; of
b. een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangt.”
In geding is de vraag of de Svb terecht heeft vastgesteld dat betrokkene vanaf 1 april 2006 tot en met 26 augustus 2011 uitsluitend verzekerd is geweest ingevolge de AOW op de dagen waarop hij werkzaamheden als reservist heeft verricht, of dat hij doorlopend verzekerd is geweest. Een vraag die daaraan voorafgaat is of betrokkene in Nederland verzekerd kan zijn ingevolge de AOW nu hij werkzaam is bij Eurojust .
Niet in geschil is dat betrokkene op grond van zijn werkzaamheden voor Eurojust niet verzekerd is ingevolge de AOW. Voor het personeel van Eurojust gelden ingevolge artikel 30 van het Eurojust Besluit de verordeningen en regelingen die van toepassing zijn op ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen. Op betrokkene is daarom het Ambtenarenstatuut van toepassing, dat ook voorziet in een dekking van de sociale risico’s. Betrokkene behoort tot de personen die “shall be exempt from all compulsory contributions to the social security organisations of the Kingdom of the Netherlands” en die daarom “shall not be covered by the social security regulations of the Kingdom of the Netherlands,” zoals verwoord in artikel 14, tweede lid van het Zetelverdrag.
De vraag rijst of deze bepaling uitsluit dat betrokkene naast zijn dekking voor sociale risico’s ingevolge het Ambtenarenstatuut, verzekerd is ingevolge de AOW op grond van andere werkzaamheden dan die voor Eurojust. Niet in geschil is dat in deze situatie is voorzien in de nationale regelgeving – te weten KB 746 – en dat op grond van KB 746 de werkzaamheden als reservist leiden tot verzekering ingevolge volksverzekeringen. De Raad is echter van oordeel dat artikel 14, tweede lid, van de Zetelovereenkomst in de weg staat aan een verzekering ingevolge de AOW. Deze bepaling van de Zetelovereenkomst betreft een eenieder verbindende bepaling in de zin van artikel 93 van de Grondwet. Bepalingen in de AOW of in KB 746 vinden ingevolge artikel 94 van de Grondwet geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met artikel 14, tweede lid, van de Zetelovereenkomst. Geconcludeerd wordt dat verzekering ingevolge KB 746 niet verenigbaar is met de Zetelovereenkomst. Indien het de bedoeling van de verdragsluitende partijen zou zijn geweest een uitzondering mogelijk te maken op de regel dat [functie] van Eurojust zijn vrijgesteld van rechten en plichten onder het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel, dan ligt het in de rede dat deze uitzonderingsmogelijkheid uitdrukkelijk zou zijn verwoord. Een dergelijke uitzondering is immers wel verwoord voor “spouses and dependent relatives forming part of the household” in het derde lid van artikel 14 van de Zetelovereenkomst. Voor hen is eveneens bepaald dat zij zijn vrijgesteld van premieheffing maar expliciet is geregeld dat deze vrijstelling vervalt indien zij in Nederland werkzaam zijn voor een andere werkgever dan Eurojust of indien zij een Nederlandse sociale zekerheidsuitkering ontvangen. De verdragsluitende partijen hebben de situatie waarin iemand andere werkzaamheden in Nederland verricht dan de werkzaamheden voor Eurojust dus voorzien, doch voor de medewerkers van Eurojust geen uitzondering op de vrijstelling tot stand gebracht en voor hun gezinsleden wel. Gelet op de bewoordingen van artikel 14, tweede lid, van de Zetelovereenkomst, zijn de in die bepaling bedoelde personen in alle opzichten uitgesloten van de verplichte sociale verzekeringen in Nederland. Dat geldt zowel voor de heffing van premie als voor het recht op uitkering.
Het arrest Feyerbacher, waar de Svb naar heeft verwezen, doet aan dit oordeel niet af omdat de juridische uitgangspunten in dat geval anders waren dan in dit geval. Weliswaar kent de zetelovereenkomst van de Europese Centrale Bank (ECB), waar Feyerbacher werkzaam was, ook een algemene uitsluiting, doch de nadere regels voor ECB-medewerkers kennen voor het type uitkering in geding een bijzondere regeling. De arbeidsvoorwaarden van de ECB preciseren dat alle daarin genoemde toelagen “een aanvulling vormen op soortgelijke toelagen uit andere bron.” Vandaar dat de verstrekking van de Duitse ouderschapstoelage niet uitgesloten werd geacht door de zetelovereenkomst. De personeelsleden moeten dergelijke toelagen, die in mindering worden gebracht op de door de ECB te betalen toelagen, aanvragen en opgeven (punt 12 en 43 van het arrest Feyerbacher). Met betrekking tot het ouderdomspensioen is in het Eurojust Besluit noch in het Ambtenarenstatuut voorzien in samenloop, cumulatie of verdiscontering.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het principaal hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Geconcludeerd kan worden dat betrokkene in ieder geval niet te kort is gedaan in het bestreden besluit. Het incidenteel hoger beroep slaagt niet.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 5 februari 2015 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en M.M. van der Kade en
M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2017.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.H.J. van Haarlem
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.