Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-02-2003, AN7386, 01/01418

Gerechtshof Amsterdam, 21-02-2003, AN7386, 01/01418

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 februari 2003
Datum publicatie
5 november 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AN7386
Formele relaties
Zaaknummer
01/01418
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 4

Inhoudsindicatie

In de eerste plaats is in geschil of belanghebbende in het onderhavige jaar in Nederland was gevestigd en derhalve als binnenlands belastingplichtige dient te worden aangemerkt. Voor het geval die vraag ontkennend wordt beantwoord, is subsidiair in geschil of belanghebbende in het onderhavige jaar een vaste inrichting in Nederland had en zo ja, voor welk bedrag zij dan als buitenlands belastingplichtige in de heffing dient te worden betrokken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Derde Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X N.V., statutair gevestigd te Curacao, Nederlandse Antillen, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belas-ting-dienst Y, de inspecteur.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 2 mei 2001, ingediend door AA en BB (CC Belastingadviseurs) als gemachtigden.

Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 24 maart 2001, op het namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de haar opge-leg-de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1995.

De aanslag was met dagtekening 31 december 1998 opgelegd naar een belastbaar bedrag van f a. Na bezwaar heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van f b.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en van de aanslag.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en conclu-deert primair tot ongegrondverklaring van het beroep en handhaving van de aanslag, subsidiair tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van f c.

Het Hof heeft belanghebbende op haar verzoek in de gelegenheid gesteld een conclusie van repliek in te dienen; de inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend.

Voor het vervolg van de loop van het geding wordt verwezen naar hetgeen daaromtrent is opgenomen in de uitspraak van dit Hof met kenmerk 01/00398.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Hier geldt als ingelast hetgeen onder 2. is opgenomen in de uitspraak van dit Hof met kenmerk 01/00398.

3. Geschil

In de eerste plaats is in geschil of belanghebbende in het onderhavige jaar in Nederland was gevestigd en derhalve als binnenlands belastingplichtige dient te worden aangemerkt. Voor het geval die vraag ontkennend wordt beantwoord, is subsidiair in geschil of belanghebbende in het onderhavige jaar een vaste inrichting in Nederland had en zo ja, voor welk bedrag zij dan als buitenlands belastingplichtige in de heffing dient te worden betrokken.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en de processen-verbaal van de zittingen van 3 april 2002 en 26 juni 2002.

5. Beoordeling van het geschil

5.1.1. In de uitspraak met kenmerk 01/01131 is overwogen en beslist dat de feitelijke leiding over belanghebbende gedurende de periode gelegen tussen de verwerving van de bouwcontracten van de S-landse schepen (juni 1993) en de oplevering van de KK in januari 1995 werd uitgeoefend vanuit het kantoor van H te Z.

5.1.2. Op overeenkomstige gronden als vermeld in de r.ov. 5.2.1. tot en met 5.2.6. van de uitspraak met kenmerk 01/00398 is het Hof van oordeel dat in het resterende deel van het onderhavige jaar de feitelijke leiding over belanghebbende werd uitgeoefend door het statutaire bestuur op de Nederlandse Antillen. Het Hof overweegt hierbij nog in het bijzonder dat de inspecteur geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat het bestuur, waar nodig bijgestaan door R, het besluit tot het nemen van de in 2.3.7. vermelde opties niet zelf heeft genomen of heeft kunnen nemen.

5.2. Voor wat het resterende deel van het jaar betreft, wordt de subsidiaire stelling van de inspecteur op overeenkomstige gronden als vermeld in r.ov. 5.3. van de uitspraak met kenmerk 01/00398 eveneens verworpen.

5.3. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat met betrekking tot de in het onderhavige jaar behaalde winst een splitsing moet worden gemaakt. Uit de gedingstukken, met name de in 2.3.7. en 2.3.8. vermelde stukken - waaruit is af te leiden dat het in de jaarrekening als "other income" aangeduide bedrag van f d betrekking heeft op een nagekomen betaling terzake van de KK - volgt dat de aan de (periode van) feitelijke leiding van H toe te rekenen winstbestanddelen f e bedragen. Niet gesteld of gebleken is dat dit bedrag niet ten volle is begrepen in de fiscale winst van belanghebbende over het onderhavige jaar. Omtrent aan de winstbestanddelen eventueel toe te rekenen kosten is onvoldoende gesteld of gebleken. Ook bieden de gedingstukken en de stellingen van partijen onvoldoende grondslag om een deel van die winstbestanddelen aan een vaste inrichting van belanghebbende op de Nederlandse Antillen en/of in Monaco toe te rekenen.

5.4. De conclusie is dat de aanslag dient te worden verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van f f. Het beroep is - in zoverre - gegrond.

6. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Als zodanig komen in aanmerking de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).

Gelet op de totale omvang van de gevoegd behandelde zaken en de daardoor opgeroepen complexiteit - het Hof merkt dit aan als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit - zal het Hof bij de bepaling van de proceskostenveroordeling geen rekening houden met de omstandigheid dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, eerste lid, in verbinding met artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit. Voor het overige wordt artikel 2, eerste lid, onderdeel a, toegepast.

Het voor proceshandelingen toe te kennen aantal punten wordt met toepassing van de Bijlage bij het Besluit gesteld op 3,5 (A1 sub 1, 2, 4, 8 en 9) en de wegingsfactor wegens het gewicht van de zaak op 2.

De te vergoeden proceskosten in deze zaak komen daarmee uit op € 322 x 3,5 x 2 = € 2254.

7. Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraak,

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van f f,

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van € 2254, te betalen door de Staat en

- gelast de Staat het griffierecht van € 204,20 (f 450) aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 21 februari 2003 door mrs. Van Ballegooijen, voor-zit-ter, Den Boer en Faase, leden van de belas-ting-kamer, in tegen-woor-dig-heid van mr. Thijssen als grif-fier. De beslissing is op die datum ter open-bare zit-ting uit-ge-sproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.