Home

Hoge Raad, 17-12-2004, AP5258, 39720

Hoge Raad, 17-12-2004, AP5258, 39720

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 december 2004
Datum publicatie
17 december 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AP5258
Formele relaties
Zaaknummer
39720
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 4

Inhoudsindicatie

Nr. 39.720 17 december 2004 EC gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 februari 2003, nr. P01/01418, betreffende na te melden aan X3 N.V., statutair gevestigd te Curaçao, Nederlandse Antillen, opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 39.720

17 december 2004

EC

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 februari 2003, nr. P01/01418, betreffende na te melden aan X3 N.V., statutair gevestigd te Curaçao, Nederlandse Antillen, opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.750.000, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 1.476.740.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de bestreden aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 471.890. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 4 maart 2004 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep en tot verwijzing van de zaak.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat het aan de Inspecteur is feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken waaruit volgt dat de feitelijke leiding van belanghebbende in de periode na 4 januari van het onderhavige jaar niet werd uitgeoefend door het statutaire bestuur, maar vanuit de centrale leiding van het F-concern op het kantoor van D in Nederland, die het volledige aandelenkapitaal in en daarmee de zeggenschap over belanghebbende hield. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de Inspecteur het van hem te vergen bewijs niet heeft geleverd.

3.2. Het middel komt op tegen deze oordelen op de gronden dat de wezenlijke bestuursbeslissingen met betrekking tot belanghebbende in Nederland werden genomen en dat het Hof de bewijslast ten aanzien van de vestigingsplaats onjuist heeft verdeeld.

3.3. Op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal, in punt 3.4, heeft het Hof terecht als uitgangspunt genomen dat het aan de Inspecteur is feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken waaruit volgt dat de feitelijke leiding van belanghebbende in het onderhavige jaar niet werd uitgeoefend door het statutaire bestuur, maar door een ander. Daaraan doet niet af dat het Hof - in cassatie onbestreden - heeft geoordeeld dat in de periode gelegen tussen de verwerving van de bouwcontracten van de Noorse schepen (juni 1993) en de oplevering van MM in januari 1995 de feitelijke leiding van belanghebbende werd uitgeoefend vanuit het kantoor van D te Q, nu de grond voor dat oordeel zich na januari 1995 niet meer voordeed. De conclusie van het Hof dat de Inspecteur er niet in is geslaagd om het van hem gevergde bewijs te leveren, is zodanig verweven met feitelijke vaststellingen en beoordelingen van feitelijke aard die voldoende gemotiveerd en niet onbegrijpelijk zijn, dat daartegen in cassatie niet met vrucht kan worden opgekomen. Het middel faalt derhalve in zoverre.

3.4. Voorzover het middel opkomt tegen de vaststelling van het Hof van het aan de periode tot en met 4 januari 1995 toegerekende winstbedrag kan het niet tot cassatie leiden. De behandeling van dat middelonderdeel vergt een feitelijk onderzoek waarvoor in cassatie geen plaats meer is. Het Hof heeft kennelijk slechts de baten van de bedrijfsuitoefening in Nederland gerekend tot de in Nederland belastbare winst van belanghebbende. Dat oordeel is in het licht van de vaststaande feiten en de gedingstukken niet onbegrijpelijk.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 39721 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep van de Staatssecretaris ongegrond,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 2174, derhalve € 1087, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2004.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 409.