Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-09-2003, AQ1106, 01/90047

Gerechtshof Amsterdam, 30-09-2003, AQ1106, 01/90047

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
30 september 2003
Datum publicatie
13 juli 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AQ1106
Formele relaties
Zaaknummer
01/90047
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 22a

Inhoudsindicatie

Nu zowel het onderzoek als het heronderzoek tot resultaat hebben gehad dat de goederen bestaan uit delen van “chucks and blades”, heeft die uitkomst als een der grondslagen voor de indeling in het GDT te gelden. De in post 0202 30 50 van het GDT genoemde delen “chucks and blades” zijn nader omschreven in aanvullende aantekening 1A, letter h), sub 11, op Hoofdstuk 2. Op grond van de bewoordingen van post 0202 30 50 en van de aanvullende aantekening moet worden geoordeeld dat onder deze post alleen de delen die geheel voldoen aan de omschrijving van “chucks and blades” kunnen worden ingedeeld, en -anders dan belanghebbende heeft gesteld- niet delen van “chucks and blades”. Gelet hierop voldoen de in het geding zijnde goederen niet aan voornoemde omschrijving, omdat geen hele “chucks and blades” zijn ingevoerd, maar delen daarvan. Op grond van de algemene indelingsregels 1 en 6 moeten de goederen worden ingedeeld onder post 0202 30 90 van het GDT.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Douanekamer

Uitspraak

In de zaak nr. 01/90047 DK (voorheen nr. 0047/2001 TC)

de dato 30 september 2003

1. De procedure

1.1. Op 1 februari 2001 is bij de Tariefcommissie te Amsterdam een beroepschrift ingekomen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V. te Z, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Z, de inspecteur, van 10 januari 2001, kenmerk …, waarbij het bezwaar tegen de uitnodiging tot betaling van 20 september 2000, nummer …, ten bedrage van f 111.352,80 (? 50.529,70) aan douanerechten werd afgewezen.

1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht van f 450,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.

1.4. Het onderzoek ter zitting van de Douanekamer is aangevangen op 14 januari 2003. Aldaar zijn toen namens belanghebbende verschenen en gehoord B, tot bijstand vergezeld van C, werkzaam bij de importeur, D, eveneens werkzaam bij de importeur, drs. E, dierenarts en F, tolk. Namens de inspecteur is verschenen en gehoord, mr. G, tot bijstand vergezeld van H. De inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de Douanekamer en aan de wederpartij. De Douanekamer rekent de pleitnota alsmede de daarbij horende bijlagen tot de stukken van het geding. Belanghebbende heeft ter zitting 26 foto’s overgelegd, welke eveneens tot de gedingstukken worden gerekend.

1.5. De Douanekamer heeft het onderzoek ter zitting geschorst. De inspecteur heeft bij brief, met bijlage, van 27 januari 2003 een reactie gegeven op de door belanghebbende overgelegde foto’s. Belanghebbende heeft te kennen gegeven prijs te stellen op een tweede mondelinge behandeling. Het onderzoek ter zitting is hervat op 9 september 2003. Aldaar zijn toen namens belanghebbende verschenen en gehoord B, tot bijstand vergezeld van C, werkzaam bij de importeur, D, eveneens werkzaam bij de importeur, drs. E, dierenarts en F, tolk. Namens de inspecteur is verschenen en gehoord, mr. G, tot bijstand vergezeld van mevrouw drs. I en H. Partijen hebben beide een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de Douanekamer en aan de wederpartij. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de heer B een stuk bevroren vlees, te weten een lende, getoond.

2. De vaststaande feiten

2.1. Op 18 april 2000 heeft belanghebbende, onder nummer …, een aangifte ten invoer gedaan voor een partij bestaande uit 535 kartons bevroren rundvlees zonder been “Chucks en Blades”, van oorsprong uit Zimbabwe. Aangegeven werd onder post 0202 30 50 van het Gemeenschappelijk douanetarief (GDT). Als douanewaarde is op de aangifte f 56.625,-- vermeld. Het brutogewicht van de goederen bedroeg 15.675 kilogram en het nettogewicht bedroeg 14.980 kilogram. Ten tijde van de aangifte zijn de volgende bescheiden overgelegd: een certificaat EUR 1, nr. ..., een gezondheidscertificaat alsmede twee invoercertificaten. Belanghebbende heeft blijkens de vermeldingen in vak 36 en 39 van de aangifte geopteerd voor de toepassing van een preferentieel tarief. De ambtenaren te Z hebben deze aangifte op 21 april 2000 aanvaard. Bij de verificatie van de aangifte zijn de goederen daadwerkelijk opgenomen en zijn er monsters genomen. Deze monsters zijn naar het Laboratorium van de Douane te Amsterdam ( hierna: het Laboratorium) gezonden met het verzoek de aard en de samenstelling van de goederen te bepalen.

2.2. Bij brief van 31 mei 2000, laboratoriumnummer … en aanvraagnummer …, heeft de directeur van het Laboratorium aan de inspecteur onder meer het volgende meegedeeld:

“Bij onderzoek bevonden:

Het monster bestaat uit bevroren vlees van runderen, zonder been.

De deelstukken zijn wel afkomstig van een deel dat in aanvullende aantekening 1A h 11 wordt beschreven.

Het monster bestaat echter niet uit hele “ chucks en blades doch uit delen daarvan.

Beschouwing tbv de goederencode:

Bij onderverdeling 0202.3050 worden uitsluitend chucks en blades genoemd en geen DELEN DAARVAN. Het monster moet ingedeeld worden als “ andere delen zonder been”.

Advies goederencode 0202.3090 99” .

2.3. De uitslag van het onderzoek is op 7 juni 2000 aan belanghebbende meegedeeld. Belanghebbende heeft daarop om een heronderzoek verzocht. Op 10 augustus 2000 is, onder laboratoriumnummer …, aanvraagnummer …, de uitslag van het heronderzoek door de directeur van het Laboratorium aan de inspecteur meegedeeld. Deze luidt als volgt:

“Bij onderzoek bevonden:

Dit betreft een uitslag van een heronderzoek.

Het monster bestaat uit bevroren vlees van runderen, zonder been.

De deelstukken behoren wel tot de “chucks en blades” zoals in de aanvullende aantekening 1A h 11 wordt beschreven.

Het monster bestaat echter niet uit hele “ chucks en blades doch uit delen daarvan.

Beschouwing tbv de goederencode:

Bij onderverdeling 0202.3050 worden uitsluitend chucks en blades genoemd en geen DELEN DAARVAN. Het monster moet ingedeeld worden als “ andere delen zonder been”.

Advies goederencode 0202.3090 99” .

2.4. Op 25 augustus 2000 is de uitslag van het heronderzoek aan belanghebbende meegedeeld. De verificatie is op 20 september 2000 beëindigd De goederen zijn daarbij in afwijking van de aangifte ingedeeld onder post 0202 30 90 van het GDT. Ten gevolge van de gewijzigde tariefindeling was voor de goederen een bedrag van f 111.352,80 aan douanerechten meer verschuldigd. Voor dit bedrag is de sub 1.1 genoemde uitnodiging tot betaling uitgereikt. Belanghebbende is hiertegen in bezwaar gekomen.

3. Het geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de goederen moeten worden ingedeeld onder postonderverdeling 0202 30 50 van het GDT, zoals belanghebbende bepleit, dan wel onder postonderverdeling 0202 30 90, hetgeen de inspecteur voorstaat.

Voormelde postonderverdelingen luiden als volgt:

“0202 Vlees van runderen, bevroren:

0202 30 - zonder been:

(…)

0202 30 50 --als “crops” , “chucks and blades” en “ briskets”

aangeduide delen(1)…

0202 30 90 -- ander……………”

(1) Indeling onder deze onderverdeling is onderworpen aan de voorwaarde dat een certificaat wordt overgelegd, hetwelk is afgegeven onder de voorwaarden en bepalingen, vastgesteld bij de op dit gebied geldende communautaire bepalingen.

Voor de indeling is ook van belang aanvullende aantekening 1.A, letter h), sub 11, op Hoofdstuk 2, welke als volgt luidt:

“I.A. Wordt aangemerkt als:

h) 11. delen aangeduid als “crops” en “chucks and blades” bedoeld bij onderverdeling 0202 30 50: de tot de rug behorende gedeelten van de voorvoet met inbegrip van het bovenste gedeelte van de schouder, die uit de voorvoet met ten minste vier en ten hoogste tien ribben verkregen worden bij versnijding in een dwarsvlak, gaande van het verbindingspunt tussen de eerste rib en het eerste borstbeensegment naar het terugslagpunt van het middenrif bij de tiende rib;”

4. Het standpunt van belanghebbende

4.1. Het Laboratorium heeft vastgesteld dat er sprake is van “chucks en blades” en delen daarvan. Het vlees wordt in afwijking van de aangifte ingedeeld onder post 0202 30 90 van het GDT. Vlees van post 0202 30 90 is hoger belast, omdat die post vlees omvat dat is bestemd voor restaurants, het zogenaamde duurdere vlees. De “chucks and blades” en de deelstukken daarvan zijn van een mindere kwaliteit en zijn geschikt voor gehakt, worst en pastei. Bestreden wordt dat binnen postonderverdeling 0202 30 50 van het GDT alleen de hele “chucks and blades” vallen en de indeling van delen daarvan niet is toegestaan.

4.2. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat het onderhavige vlees van eenzelfde sectie van een rund afkomstig is, te weten de voorvoet. Maar het is feitelijk niet mogelijk “chucks and blades” te classificeren als één stuk. De “chucks and blades” zijn slechts met elkaar verbonden door spieren. Deze delen wegen tezamen ongeveer 25 kilogram. De delen worden in dozen verpakt. Om aan het gewenste gewicht van 28 kilogram te komen worden er kleine stukjes bijgevoegd.

4.3. In de toepasselijke regelgeving staat nergens dat goederen van deze post uit één stuk moeten bestaan en dat “chucks and blades” niet versneden mogen worden.

5. Het standpunt van de inspecteur

5.1. De goederen voldoen niet aan de aanvullende aantekening 1.A., letter h), sub 11, op Hoofdstuk 2, omdat er geen sprake is van hele “chucks and blades”, maar van delen daarvan, variërend in grootte van minder dan een kilogram tot ongeveer 3 kilogram. Op grond van de bewoordingen van voornoemde aanvullende aantekening en van post 0202 30 50 en van de GS-toelichting op post 0202 is indeling onder post 0202 30 50 van het GDT niet mogelijk.

5.2. Belanghebbende heeft destijds geen bezwaar gemaakt tegen de monsterneming. Zowel het onderzoek als het heronderzoek hebben aangetoond dat er geen sprake was van hele “ chucks and blades”. Op grond van artikel 6, lid 6, van de Douanewet geldt de uitslag van het heronderzoek als het resultaat van het onderzoek bedoeld in artikel 68, onderdeel b, van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW). Het heronderzoek dient derhalve als grondslag voor de heffingen bij invoer.

5.3. De door belanghebbende ter zitting overgelegde foto’s zijn gemaakt door medewerkers van het Laboratorium maar hebben betrekking op een andere partij vlees, die is bemonsterd op 13 september 2002. Deze partij is door het Laboratorium onderzocht onder aanvraagnummer … en Laboratoriumnummer … . De foto’s zijn gemaakt tijdens het heronderzoek. In het hoorverslag, dat als bijlage bij het verweerschrift is gevoegd, werd reeds melding gemaakt van een tweede partij die zou zijn bemonsterd en van het verzoek van belanghebbende om bij het heronderzoek aanwezig te mogen zijn, dan wel foto’s daarvan te mogen ontvangen.

5.4. “Chucks and blades” vormen tarieftechnisch gezien één geheel. In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende stelt worden onder post- onderverdeling 0202 30 90 van het GDT ook minder dure stukken vlees ingedeeld, zoals buikvangen. Bij de monsterneming zijn, blijkens het bij de pleitnota gevoegde fycoformulier, twee dozen als monster van de goederen genomen. Deze zijn gebruikt bij het onderzoek respectievelijk het heronderzoek. Er is derhalve geen monster meer aanwezig. Desgevraagd heeft mevrouw I verklaard dat “chucks and blades” per stuk tussen de 36 en 63 kilogram wegen, inclusief been.

6. De rechtsoverwegingen

6.1. Naar de inspecteur onweersproken heeft gesteld, heeft belanghebbende geen bezwaar gemaakt tegen de wijze van monsterneming. Niet gebleken is dat bij de ambtelijke monsterneming onjuistheden of onregelmatigheden zijn begaan. Het genomen monster moet daarom representatief worden geacht voor de ingevoerde goederen. De door belanghebbende tijdens de eerste mondelinge behandeling overgelegde foto’s zijn, zoals de inspecteur onweersproken heeft gesteld, gemaakt van een andere ten invoer aangegeven zending vlees dan thans in het geding is. Deze foto’s kunnen derhalve niet dienen als bewijs in de onderhavige zaak. Het door belanghebbende ter zitting getoonde stuk vlees was niet afkomstig van de ingevoerde partij en bovendien niet afkomstig van de voorvoet van een rund, zodat de Douanekamer dit verder buiten beschouwing laat.

6.2. Ingevolge artikel 6, lid 6, van de Douanewet geldt de uitslag van het heronderzoek als het resultaat van het onderzoek, bedoeld in artikel 68, onderdeel b, CDW, en evenzo als het resultaat van de verificatie, dat met toepassing van artikel 71, lid 1, van het CDW dient als grondslag voor de heffing van rechten bij invoer.

6.3. Nu zowel het onderzoek als het heronderzoek tot resultaat hebben gehad dat de goederen bestaan uit delen van “chucks and blades”, heeft die uitkomst, gelet op het hiervoor overwogene, als een der grondslagen voor de indeling in het GDT te gelden.

6.4. De in post 0202 30 50 van het GDT genoemde delen “chucks and blades” zijn nader omschreven in aanvullende aantekening 1A, letter h), sub 11, op Hoofdstuk 2, als aangehaald onder 3 hiervóór. Op grond van de bewoordingen van post 0202 30 50 en van de aanvullende aantekening moet worden geoordeeld dat onder deze post alleen de delen die geheel voldoen aan de omschrijving van “chucks and blades” kunnen worden ingedeeld, en -anders dan belanghebbende heeft gesteld- niet delen van “chucks and blades”. Gelet op hetgeen onder 6.3. is overwogen, voldoen de in het geding zijnde goederen niet aan voornoemde omschrijving, omdat geen hele “chucks and blades” zijn ingevoerd, maar delen daarvan.

Op grond van de algemene indelingsregels 1 en 6 moeten de goederen worden ingedeeld onder post 0202 30 90 van het GDT.

6.5. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

7. De proceskosten

De douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. De beslissing

De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen op 30 september 2003 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. J.W.M. Tijnagel en mr. M.E. van Hilten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier.

De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) de dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.