Parket bij de Hoge Raad, 22-09-2006, AT3048, 40291
Parket bij de Hoge Raad, 22-09-2006, AT3048, 40291
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 september 2006
- Datum publicatie
- 22 september 2006
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2006:AT3048
- Formele relaties
- Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2003:AQ1106
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AT3048
- Zaaknummer
- 40291
Inhoudsindicatie
Douanerechten; tariefindeling van chucks and blades; postonderverdelingen 0202 30 50 en 0202 30 90 van de GN.
Conclusie
Nr. 40.291
Mr. De Wit
Derde Kamer A
UTB douanerechten
22 februari 2005
Conclusie inzake
X B.V.
tegen
Staatssecretaris van Financiën
1. Feiten en procesverloop
1.1. Op 18 april 2000 heeft X B.V. (belanghebbende), onder nummer 001, aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van een partij bestaande uit 535 kartons bevroren rundvlees zonder been "Chucks en Blades", van oorsprong uit Zimbabwe (de goederen). Aangegeven werd onder postonderverdeling 0202 30 50 van het Gemeenschappelijk douanetarief (GDT). Als douanewaarde is op de aangifte f 56.625,- vermeld. Het brutogewicht van de goederen bedroeg 15.675 kilogram en het nettogewicht bedroeg 14.980 kilogram. Ten tijde van de aangifte zijn de volgende bescheiden overgelegd: een certificaat EUR 1, nr. [...], een gezondheidscertificaat en twee invoercertificaten. Belanghebbende heeft blijkens de vermeldingen in vak 36 en 39 van de aangifte geopteerd voor de toepassing van een preferentieel tarief.
1.2. De ambtenaren te P hebben de aangifte op 21 april 2000 aanvaard. Bij verificatie van de aangifte zijn de goederen daadwerkelijk opgenomen en zijn monsters genomen. Blijkens het tot de gedingstukken behorende formulier "fysieke controle" zijn twee kartons als monster aangemerkt.(1) De monsters zijn naar het Laboratorium van de Douane te R (het Laboratorium) gezonden met het verzoek de aard en de samenstelling van de goederen te bepalen.
1.3. Bij brief van 31 mei 2000, met als kenmerken laboratoriumnummer [...] en aanvraagnummer [...], heeft de directeur van het Laboratorium aan de inspecteur onder meer het volgende meegedeeld:
"Bij onderzoek bevonden:
Het monster bestaat uit bevroren vlees van runderen, zonder been. De deelstukken zijn wel afkomstig van een deel dat in aanvullende aantekening I A h 11 wordt beschreven.
Het monster bestaat echter niet uit hele " chucks en blades doch uit delen daarvan.
Beschouwing tbv de goederencode:
Bij onderverdeling 0202.3050 worden uitsluitend chucks en blades genoemd en geen DELEN DAARVAN. Het monster moet ingedeeld worden als " andere delen zonder been".
Advies goederencode 0202.3090 99".
1.4. De uitslag van het onderzoek is op 7 juni 2000 aan belanghebbende meegedeeld. Belanghebbende heeft daarop om een heronderzoek verzocht. Op 10 augustus 2000 is, onder vermelding van laboratoriumnummer [...] en aanvraagnummer [...], de uitslag van het heronderzoek door de directeur van het Laboratorium aan de inspecteur meegedeeld:
"Bij onderzoek bevonden:
Dit betreft een uitslag van een heronderzoek.
Het monster bestaat uit bevroren vlees van runderen, zonder been. De deelstukken behoren wel tot de "chucks en blades" zoals in de aanvullende aantekening 1A h 11 wordt beschreven. Het monster bestaat echter niet uit hele " chucks en blades doch uit delen daarvan.
Beschouwing tbv de goederencode:
Bij onderverdeling 0202.3050 worden uitsluitend chucks en blades genoemd en geen DELEN DAARVAN. Het monster moet ingedeeld worden als " andere delen zonder been".
Advies goederencode 0202.3090 99".
1.5. Op 25 augustus 2000 is de uitslag van het heronderzoek aan belanghebbende meegedeeld. De verificatie is op 20 september 2000 beëindigd. De goederen zijn daarbij in afwijking van de aangifte ingedeeld onder postonderverdeling 0202 30 90 van het GDT. Ten gevolge van de gewijzigde tariefindeling was voor de goederen een bedrag van f 111.352,80 aan douanerechten meer verschuldigd. Voor dit bedrag is een op 20 september 2000 gedateerde uitnodiging tot betaling uitgereikt (nr. 001).
1.6. Belanghebbende heeft tegen de in onderdeel 1.5. genoemde uitnodiging bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij uitspraak van 10 januari 2001, kenmerk [...], door het hoofd van het Douanedistrict P (Inspecteur) is afgewezen.
1.7. Belanghebbende heeft tegen de in 1.6. genoemde uitspraak tijdig beroep ingesteld bij de Tariefcommissie. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie. De Douanekamer heeft belanghebbendes beroep bij uitspraak van 30 september 2003 ongegrond verklaard.(2)
1.8. Belanghebbende heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft het cassatieberoep schriftelijk doen toelichten.
2. Uitspraak van de Douanekamer
2.1. Voor de Douanekamer was in geschil het antwoord op de vraag of de goederen moesten worden ingedeeld onder postonderverdeling 0202 30 50 van het GDT (belanghebbende), dan wel onder postonderverdeling 0202 30 90 (Inspecteur).
2.2. Allereerst overweegt de Douanekamer dat het genomen monster representatief geacht moet worden. Voorts geldt de uitslag van het heronderzoek als resultaat van de verificatie, welke verificatie als grondslag voor de heffing van rechten bij invoer dient.
2.3. De Douanekamer oordeelt dat op grond van de bewoordingen van post 0202 30 50 en van de aanvullende aantekening 1A, letter h), sub 11, op Hoofdstuk 2 alleen de delen die geheel voldoen aan de omschrijving van "chucks and blades" kunnen worden ingedeeld, en - anders dan belanghebbende heeft gesteld - niet delen van "chucks and blades".
2.4. De in het geding zijnde goederen voldoen niet aan voornoemde omschrijving, omdat geen hele "chucks and blades" zijn ingevoerd, maar delen daarvan. Naar het oordeel van de Douanekamer moeten de goederen op grond van algemene indelingsregels 1 en 6 worden ingedeeld onder post 0202 30 90 van het GDT.
3. Geding in cassatie
3.1. Het door belanghebbende voorgestelde middel keert zich met een rechts- en begrijpelijkheidsklacht tegen het oordeel dat de goederen niet voldoen aan de bewoordingen van onderverdeling 0202 30 50 en van de aangehaalde aanvullende aantekening, omdat geen hele "chucks and blades" zijn ingevoerd, maar delen daarvan.
3.2. De Staatssecretaris meent dat de uitspraak geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat deze voor het overige sterk verweven is met waarderingen van feitelijke aard.
4. Behandeling van het middel
4.1. De oordelen die met het middel worden bestreden vindt grondslag in de bewoordingen van post 0202 30 50 en van de aanvullende aantekening 1 A., letter h), sub 11, op Hoofdstuk 2 van het GDT. Deze luiden als volgt:
"0202 Vlees van runderen, bevroren:
020230 - zonder been:
(...)
02023050 -- als "crops", "chucks and blades" en " briskets" aangeduide delen (1)....
02023090 -- andere...............................................................................................
(1) Indeling onder deze onderverdeling is onderworpen aan de voorwaarde dat een certificaat wordt overgelegd, hetwelk is afgegeven onder de voorwaarden en bepalingen, vastgesteld bij de op dit gebied geldende communautaire bepalingen."
"1. A. Wordt aangemerkt als:
h) 11. delen aangeduid als "crops" en "chucks and blades" bedoeld bij onderverdeling 0202 30 50: de tot de rug behorende gedeelten van de voorvoet met inbegrip van het bovenste gedeelte van de schouder, die uit de voorvoet met ten minste vier en ten hoogste tien ribben verkregen worden bij versnijding in een dwarsvlak, gaande van het verbindingspunt tussen de eerste rib en het eerste borstbeensegment naar het terugslagpunt van het middenrif bij de tiende rib;
22. delen aangeduid als "briskets" bedoeld bij onderverdeling 0202 30 50: het onderste gedeelte van de voorvoet, omvattende de puntborst, de borst en de naborst;
(...)
C. Voor de bepaling van het aantal ribben of delen van ribben bedoeld bij letter A worden slechts de ribben of delen van ribben die aan de wervelkolom vastzitten in aanmerking genomen. Indien de wervelkolom is verwijderd, worden alleen de ribben of delen van ribben in aanmerking genomen die anders aan de wervelkolom zouden hebben vastgezeten."
4.2. Uit deze bewoordingen heeft de Douanekamer afgeleid dat de aanduiding "chucks and blades" van onderverdeling 0202 30 50 slechts ziet op de delen die geheel voldoen aan de omschrijving van "chucks and blades", en niet op delen van "chucks and blades". Een enigszins cryptisch oordeel.
4.3. Indien we de omschrijving van de aanvullende aantekening ontdoen van de beschreven wijze van verkrijgen, luidt de omschrijving van "crops" en "chucks and blades" als volgt: de tot de rug toebehorende gedeelten van de voorvoet met inbegrip van het bovenste gedeelte van de schouder die uit de voorvoet met ten minste vier en ten hoogste tien ribben wordt verkregen. Belanghebbende wijst er allereerst terecht op dat in de aanvullende aantekening wordt uitgegaan van het meervoudige "gedeelten".(3) Ik meen dat het gebruik van de meervoudige term gedeelten is ingegeven door de anatomie. Het aldus beschrevene heeft betrekking op verschillende weefsels en bestaat derhalve naar zijn aard niet uit één geheel. Daarnaast moet worden opgemerkt dat de omschrijving in de aanvullende aantekening niet enkel betrekking heeft op "chucks and blades", maar ook op "crops". Hieruit kan men niet anders afleiden dan dat de weergegeven omschrijving in de aanvullende aantekening ten minste twee - in de branche kennelijk te onderscheiden - deelstukken omvat.
4.4. Wellicht dat het oordeel van de Douanekamer - aldus gelezen - met name is gebaseerd op de omschrijving van de wijze van verkrijgen van de genoemde gedeelten in de aanvullende aantekening, te weten: "verkregen (...) bij versnijding in een dwarsvlak". In dit kader kan belanghebbendes opmerking worden geplaatst dat zonder enige motivering is voorbij gegaan aan de stelling dat "chucks and blades" naar hun aard niet uit één deel bestaan, omdat zij niet door botten zijn verbonden en daardoor anatomisch verschillende delen zijn.(4)
4.5. Zelfs indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat de wijze van verkrijgen (het versnijden in een dwarsvlak) met zich meebrengt dat "crops" en "chucks and blades" wel been omvatten, brengt dit nog niet met zich dat daardoor de samenhang van de diverse deelstukken wordt bevorderd, althans voor wat de uiteindelijke producten "crops" en "chucks and blades" betreft. Onderverdeling 0202 30 heeft immers enkel betrekking op bevroren rundvlees zonder been. Het hoeft geen betoog dat het alsdan noodzakelijke uitbenen van de "crops" en de "chucks and blades" de - verondersteld - aanwezige samenhang der deelstukken grotendeels teniet zal doen. Een weerlegging van belanghebbendes stelling dat het product "chucks and blades" naar zijn aard niet uit één geheel bestaat, had in de uitspraak zeker niet misstaan. Dan zou - althans voor mij - ook duidelijker zijn welke rechtsopvatting de Douanekamer voorstaat.
4.6. Wat daar ook van zij, vastgesteld moet worden dat voor indeling onder onderverdeling 0202 30 50 niet noodzakelijk is dat "chucks and blades" bestaan uit één fysiek verbonden geheel. Voorzover het tegenovergestelde in het oordeel van de Douanekamer ligt besloten geeft het blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
4.7. Het oordeel van de Douanekamer zou evenwel ook op andere wijze kunnen worden gelezen, en wel in de zin dat slechts sprake kan zijn van "chucks and blades" indien de diverse deelstukken waaruit het product "chucks and blades" bestaat tezamen een complete "chucks and blades" vormen, als betrof het een legpuzzel. Binnen die opvatting is dus geen plaats voor de kwalificatie van deelstukken als "chucks and blades" indien deze deelstukken tezamen niet volledig kunnen voldoen aan de omschrijving van "chucks and blades" in de aanvullende aantekening, ondanks dat de deelstukken alle uit het aldaar beschreven deel van het rund afkomstig zijn. Voor vaststelling van de juistheid van deze rechtsopvatting zullen wederom de bewoordingen van de onderverdeling en die van de aanvullende aantekening uitkomst moeten bieden.
4.8. Volgens vaste rechtspraak brengt het vereiste van een uniforme uitlegging van gemeenschapsverordeningen mee, dat een bepaling in geval van twijfel niet op zichzelf kan worden beschouwd, maar daarentegen moet worden uitgelegd en toegepast in het licht van de versies in de andere officiële talen.(5) De diverse taalversies van de desbetreffende onderverdeling zou ik als niet eenduidig willen omschrijven wat betreft de aanduiding van de goederen. Zo worden in de Engelse, Deense, Italiaanse, Finse en Zweedse taalversies enkelvoudige termen gehanteerd voor de benaming van de diverse deelstukken: 'Crop, chuck and blade and brisket cuts' resp. 'Udskæringer benævnt "crop", chuck and blade" og "brisket"' resp. 'Tagli di quarti anteriori e di punta di petto detti "crop", "chuck and blade" e "brisket"' resp. 'leikatut palat, joita kutsutaan nimillä "etuneljänneksen selkäosa"(crop), "niska ja etuselkä sekä lapa" (chuck and blade) ja "rinta" (brisket)' resp. 'Styckningsdelar av framkvartspart eller sida benämnda 'crop', 'chuck and blade' och 'brisket''. De Duitse taalversie gaat - gelijk de Nederlandse - uit van meervoudige termen ter duiding van de deelstukken: 'als "crops", chucks and blades" und "briskets" bezeichnete Teile'. Terwijl de Franse, Spaanse en Portugese taalversies (de meer zuidelijke lidstaten dus) een meervoudige term hanteren, waarbij de benaming van de goederen geheel afwijkt van de hiervoor reeds weergegeven taalversies: 'Découpes de quartiers avant et de poitrines dites "australiennes"' resp. 'Cortes de cuartos delanteros y cortes de pecho, llamados "australianos"' resp. 'Cortes de quartos dianteiros e de peitos denominados "australianos"'.
4.9. Na kennisname van de diverse taalversies zakt de moed je enigszins in de schoenen. Kennelijk sluiten de diverse taalversies aan bij de in de desbetreffende lidstaten gehanteerde handelsbenamingen, waarbij grofweg de volgende tweedeling kan worden gemaakt: crop, chuck and blade en brisket vs. découpes de quartiers avant en de poitrines dites australiennes. Het verschil tussen meervoudige en enkelvoudige aanduidingen laat ik hier verder buiten beschouwing. Dit zal grotendeels het gevolg zijn van de spellingsregels van de diverse talen.
4.10. De meergenoemde aanvullende aantekening op Hoofdstuk 2 biedt echter uitkomst in deze impasse. De beschrijving van de goederen en de wijze van verkrijgen zijn in de diverse taalversies van de aanvullende aantekening namelijk geheel gelijkluidend. De Nederlandse taalversie is reeds in onderdeel 4.1. opgenomen. Ik volsta hier met een weergave van de Engelse resp. de Franse tekst ten aanzien van crop and chuck and blade cuts resp. découpes de quartiers avant et de poitrines dites "australiennes":
"the dorsal part of the forequarter, including the upper part of the shoulder, obtained by a cut along a straight line through the point where the first rib joins the first sternal segment to the point of reflection of the diaphragm on the tenth rib with a minimum of four ribs and a maximum of ten ribs".
"les parties dorsales du quartier avant y compromis la partie supérieure de l'épaule, obtenues par une coup droite suivant un plan passant par le point de junction de la première côte avec le premier segment de l'os de la poitrine au point réflection du diaphragme situé sur la dixième côte avec au minimum 4 côtes et au maximum 10 côtes".
4.11. De minimumaanduiding daar waar het gaat om de hoeveelheid betrokken ribben, laat er naar ik meen weinig twijfel over bestaan. Volgens de aanvullende aantekening moet een deelstuk dat minimaal (het rundvlees van) vier ribben omvat worden betrokken. Dit pleit voor de opvatting dat indeling van deelstukken van "chucks en blades" onder deze onderverdeling slechts mogelijk is indien de deelstukken gezamenlijk aan de in de aantekening opgenomen omschrijving voldoen. Willekeurige deelstukken - ook indien afkomstig van het in de aanvullende aantekening beschreven deel van het rund - voldoen in die visie dus niet aan die omschrijving.
4.12. Naast de genoemde omschrijving uit de aanvullende aantekening, wijst ook de considerans van Verordening 2260/73 in die richting.(6) De meergenoemde omschrijving van "crops" en "chucks and blades" vindt oorsprong in deze verordening. De considerans vermeldt o.a.:
"Overwegende dat artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 805/68 voorziet in het opleggen van een heffing bij invoer van in afdeling c) van de bijlage bij deze verordening vermeld rundvlees; dat de wijze van berekening van deze heffing moet worden vastgesteld;
Overwegende dat voor hele geslachte dieren, halve geslachte dieren en "compensated quarters", de berekeningsvoorschriften zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 990/68 van de Raad van 15 juli 1968 houdende algemene voorschriften voor de vaststelling van de heffing die van toepassing is op bepaalde soorten bevroren rundvlees; dat de heffing voor andere betrokken soorten rundvlees van die voor de voornoemde soorten wordt afgeleid aan de hand van coëfficiënten die de bestaande waarde verhouding tussen de verschillende produkten weergeven;
Overwegende dat het voor de toepassing van de heffing op de verschillende produkten noodzakelijk is de aanbiedingsvormen te omschrijven waarvoor de coëfficiënten gelden (cursief WdW);
(...)
Overwegende dat de uit de toepassing van deze verordening voortvloeiende tariefnomenclatuur wordt overgenomen in het gemeenschappelijk douanetarief;"
4.13. Uit deze overwegingen kan worden afgeleid dat de omschrijvingen van "crops", "chucks and blades" en "briskets" de (destijds) gangbare aanbiedingsvormen volgen. Voorts zijn de omschrijvingen in het leven geroepen om een redelijke heffing (de coëfficiënten) tot stand te brengen ten opzichte van hele en halve geslachte dieren. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de communautaire wetgever met de omschrijving doelt op een - al dan niet uit deelstukken bestaand - als geheel aangeboden (de aanbiedingsvorm) product. Ik acht dan ook buiten redelijke twijfel dat indeling van deelstukken van "chucks en blades" onder onderverdeling 0202 30 50 slechts mogelijk is indien de deelstukken gezamenlijk aan de in de aanvullende aantekening opgenomen omschrijving voldoen.
4.14. Met betrekking tot indeling van goederen in postonderverdeling 0202 30 50 geldt voorts de voorwaarde dat een echtheidscertificaat als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 139/81 dient te worden overgelegd. Deze voorwaarde brengt omgekeerd met zich dat aan de inspecteur de bewijslast toekomt, indien hij van een overgelegd certificaat wenst af te wijken. Ik zal dit nader toelichten.
4.15. Verordening (EEG) nr. 139/81 is een voortzetting van Verordening (EEG) nr. 162/74, en beoogt de identificatie van rundvlees als bedoeld in onderverdeling 0202 30 50 te vereenvoudigen. Dit wordt bereikt door die identificatie (lees: indeling in het GDT) te laten plaatsvinden in het (derde) land van export. De considerans van Verordening (EEG) nr. 162/74 verwoordt het aldus:
"Overwegende dat de invoer in de Gemeenschap van bepaalde aanbiedingsvormen van rundvlees aanzienlijk is toegenomen dat deze produkten zijn omschreven in artikel 5, sub 6, van Verordening (EEG) nr. 2260/73 van de Commissie van 17 augustus 1973 betreffende de vaststelling van de gegevens voor de berekening van de heffing voor bepaalde soorten bevroren rundvlees (3) , bij welke verordening hiertoe tevens een onderverdeling van het gemeenschappelijk douanetarief is ingesteld
Overwegende dat de identificatie van deze aanbiedingsvormen in bevroren toestand echter moeilijk is dat de indeling ervan onder de onderverdeling 02.01 A II a) 2 dd) 22 bbb) van het gemeenschappelijk douanetarief (thans onderverdeling 0202 30 50; WdW) afhankelijk wordt gesteld van het overleggen van een passend bewijs dat de opstelling van een certificaat door de bevoegde instanties van de exporterende landen de indeling in bedoelde onderverdeling mogelijk kan maken
Overwegende dat bij een onderzoek van de uitvoervoorschriften van bepaalde derde landen is gebleken dat de in bijlage II van deze verordening vermelde instanties voldoen aan de eisen gesteld ten aanzien van de door hen afgegeven certificaten"
4.16. Artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 139/81, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 264/1999 vermeldt omtrent de verplichtingen van de bevoegde instantie van het exporterende (derde) land:
" 1. Een instantie van afgifte die vermeld is in de lijst van bijlage II:
a) moet als zodanig zijn erkend door het exporterende land
b) moet zich ertoe verbinden de op de echtheidscertificaten aangebrachte vermeldingen te verifiëren
c) moet zich ertoe verbinden de Commissie en de Lid-Staten desgevraagd alle inlichtingen te verstrekken die nodig zijn ter beoordeling van de op de echtheidscertificaten aangebrachte vermeldingen.
2. De lijst wordt herzien wanneer niet meer wordt voldaan aan de in lid 1, sub a), vermelde voorwaarde of wanneer een instantie van afgifte één van haar verplichtingen niet nakomt."
4.17. Uit de hiervoor geciteerde overwegingen van de considerans van Verordening (EEG) nr. 1962/74 en artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 139/81 moet worden afgeleid dat de bevoegde instantie van de exporterende landen gehouden zijn de op de certificaten aangebrachte vermeldingen te verifiëren. Indien de bevoegde autoriteiten van de Gemeenschap die verificatie - althans de uitkomst daarvan - in twijfel trekken, komt de bewijslast ter staving van die twijfel ten volle aan hen toe.(7)
4.18. Terug naar onderhavige zaak. Zoals betoogd in onderdeel 4.13. hiervoor, dient onderverdeling 0202 30 50 aldus te worden uitgelegd dat de aangeboden deelstukken van "chucks and blades" gezamenlijk aan de in de aanvullende aantekening opgenomen omschrijving moeten voldoen. Voorzover deze rechtsopvatting aan het oordeel van de Douanekamer ten grondslag ligt, is in onderhavige zaak dus doorslaggevend of, en zo ja, in hoeverre onderhavige goederen die voorwaarde kunnen vervullen. Op dit specifieke punt bestaat evenwel geen duidelijkheid.
4.19. De in de onderdelen 1.3. en 1.4. weergegeven rapportages van het Laboratorium melden slecht het volgende: "De deelstukken behoren wel tot de "chucks and blades" zoals in de aanvullende aantekening 1 A h 11 wordt beschreven. Het monster bestaat echter niet uit hele "chucks and blades" doch uit delen daarvan." Niet wordt ingegaan op de vraag welke specifieke deelstukken wel of niet in de genomen monsters zijn aangetroffen. Hieromtrent is bij de Douanekamer ook geen discussie gevoerd. Wel is gesproken over enkele foto's die wellicht betrekking zouden hebben op het genomen monster van onderhavige goederen. Ik zal de gang van zaken daaromtrent kort schetsen.
4.20. Belanghebbende heeft 26 foto's overgelegd tijdens de mondelinge behandeling van 14 januari 2003. Deze foto's vertonen diverse deelstukken rundvlees, waarbij tevens is vermeld welk deelstuk het betreft. De Inspecteur kon ter zitting niet bevestigen of die foto's zagen op een monster van de onderhavige goederen. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting op 14 januari 2003 blijkt dat de Douanekamer duidelijkheid wenst:
"De Voorzitter deelt partijen mee dat de Douanekamer moet weten of deze foto's wel of niet van de litigieuze partij vlees zijn.
De inspecteur dient het Hof binnen twee weken te berichten of deze foto's betrekking hebben op de door het Laboratorium onderzochte partij vlees, die thans in het geding is."
4.21. Hieruit mag opgemaakt worden dat de Douanekamer voornemens was waarde te hechten aan de foto's als bewijsmiddel (naar mijn inschatting overigens niet ten voordele van belanghebbende). De Inspecteur heeft bij brief van 27 januari 2003 met bijlage het volgende bericht:
"Op de vraag van de voorzitter van de Douanekamer of deze foto's inderdaad zagen op de in het geschil zijnde zending kon ik niet direct beantwoorden, aangezien ik van mening was dat dit niet het geval was gezien mijn dossier inzake dit geschil. Ik kon dit echter ter plaatste niet staven met feiten.
Mij is toen de gelegenheid geboden om aanvullend te reageren. Ik heb hiertoe contact opgenomen met het laboratorium en uitleg gevraagd aangaande deze foto's en hoe hetgeen is gefotografeerd geïnterpreteerd dient te worden.
Op 22 januari 2003 heb ik bericht ontvangen van het laboratorium naar aanleiding van de door mij gestelde vragen. Hieruit blijkt dat de foto's inderdaad zijn genomen in het laboratorium van de belastingdienst te R, maar ze zien niet op de in geschil zijnde partij. De foto's hebben betrekking op een andere zending 'chucks and blades', namelijk een zending die bemonsterd is op 13 september 2002, (...)."
4.22. Het bericht van 22 januari 2003 van het Laboratorium is door de Inspecteur als bijlage bij zijn reactie opgenomen. Het Laboratorium gaat nader in op de tariefindeling van "chucks en blades":
"De naamgeving van bepaalde deelstukken in het tarief is niet altijd dezelfde als de naamgeving die in de handel gebruikelijk is voor dezelfde deelstukken. Chucks and blades bestaan volgens aanvullende aantekening 1h11 uit de tot de rug behorende gedeelten van de voorvoet met inbegrip van het bovenste deel van de schouder (waarbij de voorvoet 4 tot 10 ribben kan omvatten). Een volledige chuck and blade dient dan de volgende deelstukken (handelsbenamingen) te omvatten:
1 chuck; 1 kraag; 1 voorschenkel; 1 blade; 1 schouderblad; 1 bloemstuk; 1 chuck tender.
In de doos die behoort bij monsteronderzoek [...] zijn de volgende deelstukken aangetroffen:
2 deelstukken chuck (bij één deelstuk was een stuk van het nekvlees weggesneden); 1 deelstuk kraag van de nek (bevindt zich op de chuck); 4 deelstukken blades (sucade); 2 deelstukken chuck tender (voormuis); 1 deelstuk voorschenkel en 1 deelstuk bestaande uit een deel van de voorschenkel. Alle deelstukken behoren tot het stuk dat tarieftechnisch "chucks and blades" genoemd wordt, echter er is geen volledige chuck and blade aanwezig (schouderblad en bloemstuk zijn niet aangetroffen)"
4.23. Voor de goede orde, het hiervoor door het Laboratorium genoemde monsteronderzoek heeft niet betrekking op onderhavige goederen. De zienswijze van het Laboratorium ondersteunt evenwel de opvatting dat het product "chuck and blades" uit diverse deelstukken bestaat (of kan bestaan), en is daarnaast illustratief voor de hiervoor besproken legpuzzelgedachte.
4.24. Ten aanzien van onderhavige goederen is - i.t.t. tot het in 4.8. bedoelde monsteronderzoek - niet vast komen te staan of, en zo ja, welke deelstukken ontbreken dan wel overvloedig zijn aangetroffen. Hoewel de Douanekamer op verzoek is medegedeeld dat de genoemde foto's niet de (monsters van de) onderhavige goederen vertonen, heeft het geoordeeld dat de in het geding zijnde goederen niet geheel aan de omschrijving van "chucks and blades" voldoen, omdat geen hele "chucks and blades" zijn ingevoerd, maar delen daarvan. Voorzover aan dit oordeel van de Douanekamer de rechtsopvatting ten grondslag ligt dat indeling van deelstukken van chucks en blades onder de genoemde onderverdeling slechts mogelijk is indien de deelstukken gezamenlijk aan genoemde omschrijving voldoen, is het zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
4.25. Uit al het voorgaande volgt dat belanghebbendes middel slaagt. De Hoge Raad zal de zaak zelf moeten afdoen, aangezien een verwijzing voor nader feitelijk onderzoek als niet zinvol moet worden beschouwd. De Inspecteur merkt in de pleitnota van 9 september 2003 immers het volgende op:
"Ter voorbereiding van deze zitting heb ik aan het desbetreffende douanekantoor gevraagd of er wellicht ook nog een monster aanwezig is dat ziet op de invoerzending die het hier betreft.
Mij is medegedeeld dat dit niet het geval is. Dit komt overeen met het ingevulde formulier waaruit de opdracht blijkt dat er een fysieke controle moet worden ingesteld, het zogenaamde fycoformulier. Een afschrift van dit formulier voeg ik bij. Hieruit blijkt dat er uit de zending twee dozen als monster zijn genomen. De eerste doos is ingezonden naar het laboratorium voor onderzoek, terwijl de tweede doos vervolgens is gebruikt om het heronderzoek uit te voeren."
4.26. Dat ten tijde van de tweede mondelinge behandeling geen monster meer voorhanden was blijkt tevens uit de uitspraak van de Douanekamer.(8) Theoretisch zou een bij het monsteronderzoek betrokken medewerker van het Laboratorium mogelijk nog een en ander kunnen verklaren. De kans dat dit voldoende oplevert lijkt mij echter te gering nu het onderzoek en het heronderzoek reeds in 2000 hebben plaatsgehad. Bovendien heeft de Inspecteur naar mijn smaak voldoende gelegenheid gehad zijn standpunt (nader) te onderbouwen.
4.27. Tot slot zou ik voor de toekomst nog enkele opmerkingen willen maken. De door mij bepleite uitleg van postonderverdeling 0202 30 50 brengt met zich dat importeurs erop zullen moeten toezien dat de verpakking van de diverse deelstukken van "chuck and blades" op zodanige wijze geschiedt dat ieder verpakkingsmiddel (in casu een karton) alle deelstukken bevat van één of in voorkomend geval een veelvoud van een gehele "chuck and blade". Van de douaneautoriteiten mag immers niet worden verlangd dat zij alle goederen waaruit een zending bestaat of een groot deel daarvan moeten opnemen om de representativiteit van het monster te verzekeren.(9) Bij een dergelijke werkwijze zal zelfs het 'bijvullen' van een karton met een enkel deelstuk van een "chuck and blade" niet tot onoverkomelijkheden moeten leiden.
4.28. Anderzijds zou ik er voor willen pleiten om een veelvoud van het ingevolge paragraaf 6.3. 1. van het Besluit monsterneming en monsteronderzoek (het Besluit) voorgeschreven aantal verpakkingsmiddelen als eindmonsters aan te merken.(10) Verpakkingsmiddelen kunnen uiteraard als eindmonsters worden aangemerkt, indien deze meerdere exemplaren van de aangegeven goederen bevat. In geval van "chucks and blades" dienen de diverse deelstukken voor de indeling in het tarief evenwel tezamen één enkel exemplaar van de aangegeven goederen te vormen. Indien deze deelstukken (zoals in casu) worden verpakt in kartons met 28 kg nettogewicht, zal het verpakkingsmiddel niet meerdere exemplaren van de aangegeven goederen bevatten. Het ligt dan ook voor de hand om in dat geval een veelvoud van de in het Besluit beschreven aantallen verpakkingsmiddelen als eindmonsters aan te merken.
5. Conclusie
Ik geef de Hoge Raad in overweging het beroep gegrond te verklaren en de uitspraak van de Douanekamer te vernietigen.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Bijlage bij de pleitnota van de inspecteur overgelegd tijdens de zitting van 9 september 2003.
2 Hof Amsterdam 30 september 2003, nr. 01/90047 (voorheen nr. 0047/2001), LJN-nummer LJN AQ1106, te vinden op www.rechtspraak.nl. Een samenvatting van de uitspraak is opgenomen in DouaneUpdate 2003/0814.
3 Dit geldt ook voor de overige taalversies. Die komen hierna overigens nog uitvoerig aan de orde.
4 Vgl. ook belanghebbendes pleitaantekeningen d.d. 4 september 2003.
5 Zie met name HvJ EG 11 november 1999, C-48/98 (Söhl & Söhlke), Jur. EG, 1999, blz. I-7877.
6 Verordening (EEG) Nr. 2260/73 van de Commissie van 17 augustus 1973 betreffende vaststelling van de elementen voor de berekening van de heffing voor bepaalde soorten bevroren rundvlees, Pb 1973, L 233, blz. 10.
7 Ik laat hier het vertrouwen dat de bevoegde instanties en autoriteiten aldus kunnen oproepen, en in hoeverre dit rechtens bescherming verdient, buiten beschouwing.
8 Zie onderdeel 5.3. van de uitspraak.
9 Vgl. HvJ EG 4 maart 2004, C-290/01 (Derudder), Celex (62001J0290), r.o. 45.
10 Besluit van 4 oktober 1994, nr. DGM 94/2381, zoals laatst gewijzigd bij Besluit van 26 oktober 2004, nr. BCPP 2004/2162 M.