Gerechtshof Amsterdam, 15-11-2006, AZ3095, 05/00509
Gerechtshof Amsterdam, 15-11-2006, AZ3095, 05/00509
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 november 2006
- Datum publicatie
- 6 december 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ3095
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BC3691, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BC3691
- Zaaknummer
- 05/00509
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 229b
Inhoudsindicatie
Reinigingsrecht bedrijfsvuil. De geraamde baten van de heffing zijn hoger dan de geraamde lasten. Dit is het gevolg van de wijze waarop de gemeente de totale kosten van het inzamelen van afval heeft toegerekend aan het reinigingsrecht respectievelijk de in dezelfde verordening geregelde afvalstoffenheffing voor het inzamelen van huisvuil. Het tarief is onverbindend. Daaraan doet niet af dat de baten van beide heffingen in totaal niet hoger zijn dan de lasten.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de directeur van de dienst Belastingen van de gemeente Amsterdam, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is op 20 januari 2005 ter griffie een beroepschrift ontvangen. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 15 december 2004, betreffende de aanslag in het reinigingsrecht bedrijfsvuil van het stadsdeel Amsterdam- Centrum (hierna: het stadsdeel) voor het jaar 2004.
De aanslag ad € 613,33 is opgelegd aan belanghebbende ter zake van het periodiek inzamelen van bedrijfsafvalstoffen, aangeboden vanuit de kantoorruimte a-straat 1 in het stadsdeel (hierna: de kantoorruimte). Het bezwaar tegen de aanslag is ongegrond verklaard.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en tot primair vernietiging en subsidiair vermindering van de aanslag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, waarin hij concludeert tot het ongegrond verklaren van het beroep.
Van het verhandelde ter zitting van de Vierde Meervoudige Belastingkamer – in dezelfde samenstelling als de kamer die thans uitspraak doet – van 9 december 2005 is proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is aangehecht.
Verweerder heeft bij brief van 13 januari 2006 nadere stukken ingezonden, waarvan de griffier bij brief van 17 januari 2006 een afschrift aan belanghebbende heeft gestuurd. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 7 februari 2006, waarvan een afschrift bij brief van 8 februari 2006 aan verweerder is gezonden. Partijen hebben desgevraagd laten weten in te stemmen met het achterwege laten van een nadere zitting.
2. De verordening
2.1. De aanslag is opgelegd op grond van de Verordening afvalstoffenheffing en reinigingsrecht bedrijfsvuil stadsdeel Amsterdam-Centrum 2004 (hierna: de verordening), zoals vastgesteld door de stadsdeelraad in zijn vergadering van 20 november 2003, en gepubliceerd in het Stadsdeelblad, afdeling 3A, nummer 69, van 2 december 2003.
2.2. De verordening luidt voorzover hier van belang:
“HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 1
Krachtens deze verordening worden geheven:
a. een afvalstoffenheffing en
b. een reinigingsrecht bedrijfsvuil.
Artikel 2 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a. huishoudelijke afvalstoffen: afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens (...);
b. bedrijfsafvalstoffen: afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen (...);
(...)
HOOFDSTUK 2 AFVALSTOFFENHEFFING
Artikel 3 Aard van de heffing
1. Onder de naam afvalstoffenheffing wordt een belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.
(...)
Artikel 5 Maatstaf van heffing en tarief
1. De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar 180,36 euro, indien het perceel (...) wordt gebruikt door één persoon.
2. De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar 240,48 euro, indien het perceel (....) wordt gebruikt door meer personen.
(...)
HOOFDSTUK 3 REINIGINGSRECHT BEDRIJFSVUIL
Artikel 10 Aard van de heffing
Onder de naam reinigingsrecht bedrijfsvuil wordt een recht geheven voor zowel het genot van de door of vanwege de gemeente verstrekte dienst als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen (...).
(...)
Artikel 12 Maatstaf en tarief
Voor het periodiek inzamelen van bedrijfsafvalstoffen, bedraagt de belasting, bij de afgifte van ten hoogste 4 hectoliter per week, overeenkomend met maximaal negen huisvuilzakken van 44 liter: 515,40euro per belastingjaar.
(...)”
2.3. Verweerder heeft bij zijn brief van 13 januari 2006 onder meer na te noemen gedeelten van aan de vaststelling van de verordening ten grondslag liggende stukken ingezonden:
a. een agendastuk van de Commissie van Advies Bouwen en Wonen ten behoeve van een vergadering van 5 november 2003, onder meer inhoudende:
“Kostenontwikkelingen die van invloed zijn op de hoogte van de tarieven zijn:
- voor de afvalstoffenheffing:
1. a verlaging van het verwerkingstarief voor restafval. (...)
1.b. verlaging van de geraamde hoeveelheid te verwerken tonnen afval
2. Verhoging van de solidariteitsbijdrage (...)
3. nominale stijging (prijsindex) van personele en materiële kosten
4. in 2004 wordt voorgesteld een kleiner deel van de in de afvalstoffenheffing en het reinigingsrecht door te berekenen kosten van straatreiniging en reinigingspolitie ten laste van de burgers te brengen.
- voor het reinigingsrecht:
1.a. verlaging van het verwerkingstarief voor restafval.
1.b verlaging van de geraamde hoeveelheid te verwerken tonnen afval
2. nominale stijging (prijsindex) van personele en materiële kosten
3. in 2004 wordt voorgesteld een groter deel van de in de afvalstoffenheffing en het reinigingsrecht door te berekenen kosten van straatreiniging en reinigingspolitie ten laste van de bedrijven te brengen.”.
b. een brief van de stadsdeelwethouder Beheer Openbare Ruimte van 30 oktober 2003, gericht aan de Commissie van Advies Beheer Openbare Ruimte, inhoudende:
“1. Inleiding
De tarieven van de afvalstoffenheffing voor huishoudens en van het reinigingsrecht voor bedrijven stijgen in 2004 beide met 2,6%. De afvalstoffenheffing voor 2004 wordt voor meerpersoonshuishoudens € 240,48 (...) en voor eenpersoonshuishoudens € 180,36 (...).
Het reinigingsrecht bedrijven voor 2004 wordt € 515,40 (...).
(...)
De kostenontwikkeling in 2004 voor afvalverwerkingstarieven is zodanig (verlaging van de verwerkingskosten met € 10,- per ton) dat de door de afvalstoffenheffing en reinigingsrecht te dekken kosten gunstig worden beïnvloed. Echter vanuit de Centrale Stad is aangegeven dat dit voordeel ingezet moet worden om de verhoogde solidariteitsbijdrage (van € 12,50 in 2003 naar € 22,05 in 2004) mee te financieren. Op die manier wordt de betalende burger ontzien. Bedrijven kennen echter geen solidariteitsbijdrage. De verlaging van de verwerkingskosten heeft dus een positief effect op de te dekken kosten bedrijfsvuil. Als gevolg van deze ontwikkeling zou het reinigingsrecht met een lager percentage stijgen dan de afvalstoffenheffing. Om dat effect te neutraliseren is een groter deel van de hiervoor genoemde kosten straatreiniging en een deel van de kosten reinigingspolitie ten laste gebracht van bedrijven, ten gunste van de burger.
(...)
2. Toerekeningssystematiek
(...) Het aangeboden afval wordt in twee werkprocessen ingezameld. In het reguliere inzamelproces wordt twee dagen in de week ingezameld bij zowel huishoudens als bedrijven. Volgens onderzoeksresultaten van 1997 (...) is de procentuele toedeling aan bedrijven 33% en aan huishoudens 67%. De hoeveelheid restafval die op de overige 5 dagen binnen het reguliere inzamelproces in een apart werkproces bij bedrijven wordt ingezameld verhoogt de verhouding van het afval bij bedrijven ten opzichte van huishoudens tot 42% bedrijven en 58% huishoudens. Aan de hand van deze laatste procentuele verdeling worden de inzamelkosten toegerekend aan huishoudens dan wel bedrijven.
(...)
3. De huisvuilinzameling (afvalstoffenheffing)
(...)
Aantal betalende huishoudens:
(...) In 2004 wordt het verwachte aantal meerpersoonshuishoudens 19.420 (...), het aantal éénpersoonshuishoudens 18.407 (...).
1. Verwerkingskosten
De geraamde verwerkingskosten worden om 2 redenen naar beneden bijgesteld:
a. Nominale ontwikkeling verwerkingstarief (…)
b. Verlaging verwachte hoeveelheid te verwerken tonnen (...). Uit ervaringscijfers blijkt dat de verwachte hoeveelheid in te zamelen en te verwerken afval aan de hoge kant is geweest. M.i.v. 2004 wordt met een lagere hoeveelheid (ca 2.600 ton) rekening gehouden. Hiervan heeft 1.500 ton betrekking op huishoudelijk afval. (...).
4. Bedrijfsvuilinzameling (reinigingsrecht)
(...) De tarieven voor de restafvalcontracten en voor glas- en papier/kartoncontracten blijven voor 2004 ongewijzigd. Deze tarieven zijn al meer dan kostendekkend en zijn de afgelopen jaren (2002 en 2003) met ca. 30% gestegen en worden in verband met de concurrentiepositie in 2004 gehandhaafd.
Uitgaven bedrijfsvuilinzameling
1. (...) De geraamde verwerkingskosten worden om 2 redenen naar beneden bijgesteld:
a. Nominale ontwikkeling verwerkingstarief (…)
b. Verlaging verwachte hoeveelheid te verwerken tonnen (...). Uit ervaringscijfers blijkt dat de verwachte hoeveelheid in te zamelen en te verwerken afval aan de hoge kant is geweest. M.i.v. 2004 wordt met een lagere hoeveelheid (ca 2.600 ton) rekening gehouden. Hiervan heeft 1.100 ton betrekking op bedrijfsafval. (...).”.
c. een stuk genaamd “Berekening reinigingsrecht over 2004 vanuit de begroting 2004”, voorzover hier van belang inhoudende:
“ Totaal te dekken kosten bedrijfsvuilinzameling volgens begroting 2004 3.032.992
...
Nog op te nemen posten in de begroting van 2004:
Opbrengsten
Bijdrage straatreiniging van de gemaakte kosten 642.000 -
Bijdrage reinigingspolitie van de gemaakte kosten 330.000 -
Totale opbrengsten nog op te nemen in begroting 2004 972.000-
Directe kosten (...)
Verlaging tarief afvalverwerkingskosten 179.000 (...)
Voorziening ivm oninbaarheid 128.000 (...)
Totale kosten nog op te nemen in begroting 51.000-
Totaal te dekken kosten bedrijfsvuilinzameling nog op te nemen
In de begroting 2004 921.000
Totaal te dekken kosten bedrijfsvuilinzameling over 2004 3.953.992
DEFINITIEVE TARIEVEN Aantallen Tarief
per jaar (...) Jaar
Opbrengst
Bedrijven binnenstad 7000 515,40 *2 (...) 3.607.800
Bedrijven westelijk havengebied. 500 515,40 *2 257.700
Bedrijven particulier tarief 220 240,48 *2 52.908
Bedrijven op nota 70 515,40 *2 36.078
3.954.484
Afrondingsverschil 492-
Totaal netto te dekken kosten via reinigingsrecht 3.953.992
*2 Tarief is exclusief 19% btw.”
d. een stuk genaamd “Berekening afvalstoffenheffing over 2004 vanuit de begroting 2004”, voorzover hier van belang inhoudende:
“ Totaal te dekken kosten huisvuilinzameling volgens begroting 2004 7.732.055
...
Nog op te nemen posten in de begroting van 2004:
Opbrengsten
Bijdrage str 355.000 -
Bijdrage re 150.000 -
Totale opbrengsten nog op te nemen in begroting 2004 505.000-
Directe kosten (...)
Verlaging t 247.000- (...)
Voorziening - (...)
Totale kos 247 .000-
Totaal te dekken kosten huisvuilinzameling nog op te nemen
in de begroting 2004 258.000
Totaal te dekken kosten huisvuilinzameling over 2004 7.990.055”.
3. Tussen partijen vaststaande feiten
3.1. De kantoorruimte beslaat 20 m². Belanghebbende heeft deze ruimte in gebruik ten behoeve van haar -eenpersoons- advocatenkantoor. Voor de afvoer van papier uit de kantoorruimte wordt gebruik gemaakt van een particulier bedrijf en van vanwege het stadsdeel geplaatste papierbakken. Ongeveer eenmaal per maand wordt vanuit de kantoorruimte, die geen keuken heeft, een vuilniszak met klein afval aan de gemeentelijke ophaaldienst aangeboden.
3.2. In een informatiebrief aan ondernemers van het Hoofd Reiniging van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van juni 2004, die ook aan belanghebbende is gezonden, is onder meer het volgende opgenomen:
“Van het Reinigingsrecht financiert het stadsdeel een deel van de kosten voor de straatreiniging. Dit betekent dat de ondernemers die geen Reinigingsrecht betalen, niet bijdragen aan de kosten van de straatreiniging. Een deel van de ondernemers betaalt zo wel mee aan de kosten voor de straatreiniging en een ander deel dan niet. Het stadsdeel wil daarom de kosten van de straatreiniging in een andere belasting onderbrengen. Het bedrag van het Reinigingsrecht kan dan omlaag.”
4. Geschil
In geschil is of verweerder belanghebbende terecht en naar het juiste bedrag een aanslag in het reinigingsrecht bedrijfsvuil heeft opgelegd.
5. Standpunten van partijen en behandeling ter zitting
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar hetgeen dienaangaande in de gedingstukken is vermeld.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Het Hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat in 2004 vanuit de kantoorruimte vuilniszakken met afval aan de gemeentelijke ophaaldienst zijn aangeboden. Belanghebbende stelt in de eerste plaats dat de inhoud van die zakken qua samenstelling als huishoudelijk afval moet worden aangemerkt. Gelet op de in artikel 2 van de verordening opgenomen begripsomschrijvingen kan deze stelling haar niet baten, aangezien uit de vaststaande feiten volgt dat het hier niet gaat om afval, afkomstig van een particulier huishouden. Voorts stelt belanghebbende dat het aanbod zich beperkt tot een half gevulde zak per maand. Deze stelling kan belanghebbende evenmin baten, nu in de verordening slechts één tarief is opgenomen. Dat in de voor het jaar 2005 van kracht zijnde verordening wel een lager tarief is opgenomen voor een geringer aanbod doet daar niet aan af, nu die verordening betekenis mist voor het onderhavige jaar. Belanghebbende beklaagt zich er voorts over dat zij in het verleden veel minder betaalde. Deze klacht treft geen doel, reeds omdat voor het onderhavige jaar geen rekening kan worden gehouden met in het verleden van kracht geweest zijnde regelingen.
Nu evenwel vaststaat dat de aanslag is opgelegd naar een hoger bedrag dan het uit de verordening blijkende bedrag is de aanslag in zoverre te hoog vastgesteld. Indien over het op grond van de verordening verschuldigde reinigingsrecht omzetbelasting wordt geheven, gelijk in casu is gedaan, dient dat in de verordening vermeld te worden. Het achterwege laten van deze vermelding brengt mee dat de aanslag moet worden verminderd tot het uit de verordening blijkende bedrag, te weten € 515,40. Voor een verdere uit de verordening volgende vermindering van de aanslag bestaat geen grond.
6.2. Belanghebbende heeft geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan geoordeeld moet worden dat enig beginsel van behoorlijk bestuur noopt tot het achterwege laten van een juiste toepassing van de voor het onderhavige jaar geldende verordening. Dat belanghebbende niet vooraf is geïnformeerd over het voor het eerst als zelfstandig object in de heffing betrekken van de kantoorruimte kan niet als een zodanige omstandigheid worden beschouwd.
6.3.1. Belanghebbende stelt voorts dat het in de verordening opgenomen tarief te hoog is in relatie tot de kosten die zijn gemoeid met het ophalen van slechts een geringe hoeveelheid, een keer per maand. De bevoegdheid tot het vaststellen van tarieven komt krachtens artikel 216 van de Gemeentewet (hierna: de Wet) toe aan de gemeentelijke wetgever, in casu de stadsdeelraad. Het staat de belastingrechter in beginsel niet vrij daarover te oordelen.
6.3.2. In aanmerking genomen het bepaalde in artikel 229b, lid 1 van de Wet, doet zich een uitzondering op voormelde regel voor indien het tarief zodanig is vastgesteld dat de geraamde baten van het recht uitgaat boven de geraamde lasten ter zake.
6.3.3. Het Hof heeft verweerder in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te zenden ter ondersteuning van zijn stelling dat het tarief is vastgesteld in overeenstemming met artikel 229b, lid 1 van de Wet. Verweerder heeft daartoe bij brief van 13 januari 2006 stukken ingezonden, waarvan de inhoud – voorzover hier van belang – is opgenomen in onderdeel 2 hiervóór. Belanghebbende heeft in haar brief van 7 februari 2006 gereageerd op deze stukken en daarbij onder meer geklaagd over de uit die stukken blijkende toerekening van kosten.
6.4.1. Uit het door verweerder overgelegde stuk, opgenomen onder 2.3.c, blijkt dat de geraamde opbrengst van het recht € 492 hoger is dan de geraamde lasten. In de stukken is deze overschrijding ‘afgeboekt’ als een – overigens niet nader gespecificeerd – afrondingsverschil. Het Hof acht dit bedrag in verhouding tot de totale lasten echter zo verwaarloosbaar klein dat – wat er ook moge zijn van de afboeking – dit verschil als zodanig niet tot het oordeel kan leiden dat het tarief te hoog is vastgesteld. Het Hof verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 3 november 1999, nr. 34 616 (BNB 1999/448).
6.4.2. Blijkens de onder 2.3.b opgenomen brief van 30 oktober 2003 is voor de toerekening van kosten aan de afvalstoffenheffing en aan het reinigingsrecht een procentuele verdeling van respectievelijk 58% en 42% gehanteerd, welke verdeling kennelijk tevens is toegepast op de in die brief genoemde te verwachten hoeveelheid afval van 2.600 ton, waarvan 1.500 ton is toegerekend aan het huishoudelijk afval en 1.100 ton aan het bedrijfsvuil.
6.4.3. Uit de onder 2.3 aangehaalde stukken blijkt tevens dat in de kosten welke zijn toegerekend aan de afvalstoffenheffing en aan het reinigingsrecht mede zijn begrepen kosten van straatreiniging en reinigingspolitie ad in totaal (€ 505.000 + € 972.000=) € 1.477.000. Verweerder heeft verklaard dat de doorberekende kosten van straatreiniging de kosten betreffen van het inzamelen en verwerken van zwerfafval dat ontstaat bij het aanbieden van huishoudelijke- en bedrijfsafvalstoffen. Gelet op deze verklaring acht het Hof aannemelijk, dat de kosten van straatreiniging moeten worden toegerekend aan de afvalstoffenheffing respectievelijk het reinigingsrecht in de onder 6.4.2 vermelde verhouding van 58% en 42%. Het Hof ziet voorts geen aanleiding om hierover anders te oordelen ten aanzien van de doorberekende kosten van de reinigingspolitie.
6.4.4. Verweerder heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat voor een juiste toerekening van de onder 6.4.3. bedoelde kosten een andere verdeling in aanmerking moet worden genomen dan de verdeling van 58% en 42%. Dat desondanks toch een andere toerekening heeft plaatsgevonden komt gelet op hetgeen in de onder 2.3 opgenomen stukken is vermeld veeleer voort uit de wens van de deelraad het tarief voor de afvalstoffenheffing niet met een hoger percentage te laten stijgen dan het tarief van het reinigingsrecht. Voor het honoreren van deze wens bood artikel 229b, lid 1 van de Wet in de gegeven omstandigheden echter geen ruimte. Bij een toetsing aan de hand van deze bepaling dient derhalve van de geraamde desbetreffende ad € 1.477.000 een gedeelte groot 42% aan het reinigingsrecht bedrijfsvuil te worden toegerekend, dat wil zeggen € 620.340. Nu € 972.000 aan het reinigingsrecht bedrijfsvuil is toegerekend en de geraamde opbrengst nagenoeg gelijk is aan de geraamde lasten, brengt reeds deze toerekening mee dat de geraamde opbrengst (€ 972.000 - € 620.340 =) € 351.660 uitgaat boven de geraamde lasten. Van een verwaarloosbaar bedrag als bedoeld in het onder 6.5.1 genoemde arrest van de Hoge Raad is dan geen sprake meer.
Het hier overwogene brengt mee dat het tarief is vastgesteld in strijd met het bepaalde in artikel 229b, lid 1, van de Wet.
6.5. Voorzover verweerder zich op het standpunt stelt dat het in één verordening opnemen van de afvalstoffenheffing en het reinigingsrecht meebrengt dat het bepaalde in artikel 229b, lid 1, van de Wet moet worden beoordeeld aan de hand van de tariefstelling van beide heffingen en dat mitsdien de geraamde opbrengsten en geraamde lasten van beide heffingen tezamen in aanmerking moeten worden genomen, verwerpt het Hof die stelling. Weliswaar geldt dat bij de berekening van het in art. 229b, lid 1, van de Wet vermelde maximum alle geraamde baten van de op basis van de verordening geheven rechten en alle geraamde lasten terzake in die berekening moeten worden betrokken, maar deze ramingen zien uitsluitend op baten en lasten van rechten als bedoeld in artikel 229, lid 1, onder a en b, van de Wet, waartoe de afvalstoffenheffing niet behoort. De omstandigheid dat ook voor de op artikel 15.33 van de Wet milieubeheer gegronde afvalstoffenheffing geldt dat de opbrengst niet mag worden aangewend voor andere doeleinden dan die ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen, maakt dit niet anders.
6.6. Ten overvloede merkt het Hof nog op dat de aan het tarief van het reinigingsrecht bedrijfsvuil ten grondslag liggende toerekening van kosten ook in een ander opzicht niet juist is. De toerekening van kosten van straatreiniging dient immers beperkt te blijven tot de kosten die verbonden zijn aan het inzamelen van zwerfafval dat is ontstaan door het aanbieden van het bedrijfsvuil waarop het reinigingsrecht ziet. Uit de onder 3.2 opgenomen brief en de onder 2.3 opgenomen stukken valt echter af te leiden dat de kosten verbonden aan het inzamelen van zwerfafval dat is ontstaan door het aanbieden van alle bedrijfsvuil tot de geraamde lasten zijn gerekend en mitsdien geen rekening is gehouden met evengenoemde beperking. Nu de opbrengst nagenoeg gelijk is aan de geraamde lasten, brengt dit mee dat de geraamde opbrengst mede dient om andere kosten te bestrijden dan die waarop het reinigingsrecht bedrijfsvuil ziet, hetgeen eveneens in strijd is met het bepaalde in artikel 229b, lid 1, van de Wet.
6.7. Een vaststelling van het tarief in strijd met het bepaalde in artikel 229b, lid 1, van de Wet leidt ertoe dat het tarief verbindende kracht mist, in welk geval een naar dat tarief opgelegde aanslag vernietigd dient te worden.
7. Proceskosten
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof laat om die reden een veroordeling tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege.
8. Beslissing
Het Hof:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak,
vernietigt de aanslag, en
gelast de gemeente Amsterdam het griffierecht ad € 37 aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus vastgesteld op 15 november 2006 door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, P.M.F. van Loon, lid, en P.B.J.M. van der Beek-Gillessen, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van mr. V. Wakkerman als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in
geanonimiseerde vorm.
Cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.