Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-04-2006, BA1646, 04/03658

Gerechtshof Amsterdam, 10-04-2006, BA1646, 04/03658

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 april 2006
Datum publicatie
28 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2006:BA1646
Formele relaties
Zaaknummer
04/03658

Inhoudsindicatie

Film-CV. Investeringsaftrek. IB/PVV 2001. In casu bestaat geen recht op enig bedrag aan investeringsaftrek. Het staat partijen niet vrij enig geschil aan de belastingrechter voor te leggen zonder wettelijke grondslag. Geen sprake van door de inspecteur gewekt vertrouwen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tweede Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 9 september 2004, ingediend door mr. A als gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van 5 augustus 2004 betreffende de met dagtekening 25 juni 2004 aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001, aanslagnummer ....H.16. De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.976 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.010.

Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Op 16 maart 2005 is van belanghebbende een conclusie van repliek ingekomen. De inspecteur heeft daarop gereageerd bij conclusie van dupliek, ingediend op 20 april 2005. Op 23 februari 2006 zijn van belanghebbende nadere stukken ingekomen.

De zaak is behandeld ter zitting van 6 maart 2006. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende mr. A, tot bijstand vergezeld van (...), alsmede namens de inspecteur mr. (...), tot bijstand vergezeld van drs. (...).

2. Vaststaande feiten

2.1. Mr. B heeft op 3 november 1999 namens C Films BV een winstvaststellingsovereenkomst aan de inspecteur van de Belastingdienst te D voorgelegd. C Films BV beoogde de productie van een film, E, en had daarvoor de structuur van een zogenoemde film-CV gekozen.

De productie van de film zou plaats vinden in de periode 1 oktober 1999 tot rond medio september 2000 en de productiekosten zouden uitkomen op f 103.830.000 (inclusief opstartkosten van f 3.030.000). De commanditaire vennoten zouden aan de financiering bijdragen door een kapitaalstorting van ruim f 63.500.000, terwijl daarnaast een bancaire financiering nodig was van f 40.300.000.

De inspecteur heeft de winstvaststellingsovereenkomst op 11 november 1999 voor akkoord getekend.

2.2. De winstvaststellingsovereenkomst bevat de volgende passage:

“De commanditaire vennoten hebben recht op de investeringsaftrek ex art. 11 Wet IB vanwege het maken van voortbrengingskosten voor de film. De voortbrengingskosten zullen direct na het gereedkomen van de CV in 1999 en 2000 gemaakt worden. De investeringsaftrek zal berekend worden over het evenredig aandeel in de investering per commanditaire vennoot. Terzake van de aanschaf van de filmrechten door de CV kan iedere vennoot aanspraak maken op investeringsaftrek over zijn aandeel in de film.

Het recht op investeringsaftrek bestaat in het jaar 2000. Het feit dat een deel van de film in het buitenland wordt opgenomen zal geen belemmering vormen voor het verkrijgen van investeringsaftrek over de totale voortbrengingskosten van de film.

De totale voortbrengingskosten van de film zullen NLG 100.800.000 bedragen. Dit is de prijs die de CV verschuldigd is aan de Productie BV. Al de voortbrengingskosten komen in aanmerking voor investeringsaftrek. Bij 2117 participaties (uitgaande van een participatie van NLG 30.000) kan bij één participatie van NLG 30.000 over NLG 47.614 investeringsaftrek worden geclaimd.

(…)

Mochten de cijfers naderhand iets worden gewijzigd, dan zullen uiteraard de gecorrigeerde cijfers worden gebruikt.”

2.3. Op 14 januari 2000 is opgericht de besloten vennootschap E B.V. (de BV). De BV heeft met E CV (de CV) een productieovereenkomst gesloten op basis waarvan de BV in opdracht en voor rekening en risico van de CV de film E zou produceren. De CV diende op grond van deze overeenkomst ervoor zorg te dragen dat de BV zou kunnen beschikken over de voor de totstandkoming van de film benodigde financiën, in het prospectus begroot op f 105.600.000; daarnaast waren de oprichtings- en aanloopkosten begroot op f 8.400.000 waardoor de totale fondsinvestering zou uitkomen op f 114.000.000. Van dit bedrag zou f 71.760.000 als commanditair kapitaal moeten worden aangetrokken en f 42.240.000 aan vreemd vermogen

2.4. Teneinde commanditair vermogen bijeen te brengen is door F Capital B.V. in mei 2000 een prospectus uitgegeven waarin aan particulieren de mogelijkheid werd geboden te participeren in de CV met een minimale inleg (participatie) van f 10.000. Het prospectus vermeldt dat de BV verwacht dat alle verplichtingen met betrekking tot de film in het jaar 2000 zullen worden aangegaan en voor ongeveer 95% in dat jaar zullen worden betaald.

2.5. Uiteindelijk hebben tot een totaal bedrag van f 37.500.000 meer dan 2.200 personen, onder wie belanghebbende, ingeschreven op participaties van de CV. Het bedrag van f 37.500.000 was onvoldoende om volgens de opzet ook vreemd vermogen te kunnen aantrekken.

2.6. De BV heeft uitgaven gedaan met het oog op de productie van de film. Op 25 juli 2001 is de BV in staat van faillissement verklaard. Op 31 december 2002 is de CV beëindigd en ontbonden.

2.7. Mr. G heeft in een brief van 5 april 2001 de door de CV aangegane verplichtingen berekend op f 106.634.511; per participatie van f 10.000 zou dat moeten resulteren in een bedrag van f 7.677 aan investeringsaftrek.

De inspecteur van de Belastingdienst te D heeft de juistheid van deze bedragen betwist. Hij heeft het bedrag van de aangegane verplichtingen berekend op f 37.755.962, resulterende in een bedrag van f 2.719 aan investeringsaftrek per participatie. Dit heeft hij vastgelegd in een brief van 5 juli 2001.

2.8. Nadien hebben gesprekken plaatsgevonden tussen de inspecteur te D en G. Ter afsluiting van deze gesprekken heeft deze inspecteur op 2 november 2001 de gemachtigde als volgt geïnformeerd:

“..leg ik hierbij de afspraken vast die wij hebben gemaakt inzake de afhandeling van de jaaropgaven 2000 en 2001 van E CV.

1. de jaaropgave 2000 zoals die is afgegeven op 5 juli 2001 (…) is definitief en zal niet meer worden gewijzigd.

2. De in de brief van de Belastingdienst d.d. 5 juli 2001 gemaakte rekenfout (…) zal worden hersteld door verwerking in de jaaropgave 2001. Omdat het een correctie is die het jaar 2000 betreft zal bij de verwerking in de jaaropgave 2001 rekening worden gehouden met het tarief 2000. (…)

3. Bij de behandeling van de jaarstukken 2001 zal worden onderzocht of in 2000 meer investeringen zijn gedaan (meer verplichtingen aangegaan) dan waarmee rekening is gehouden in de jaaropgave 2000. Een eventueel hoger bedrag aan investeringen 2000 zal op dezelfde wijze worden verwerkt in de jaaropgave 2001 als bij punt 2 aangegeven voor de rekenfout.

4. Bij het onder punt 3 vermelde onderzoek naar de investeringen 2000 en het doorvoeren van de correctie van de gemaakte rekenfout zal de Belastingdienst tevens in haar oordeel betrekken in hoeverre op 31 december 2000 redelijkerwijze viel aan te nemen dat aangegane verplichtingen ook daadwerkelijk tot uitgaven zouden leiden. Hierbij behoudt de Belastingdienst zich het recht voor van interne compensatie. (…)”

Bij brief van 14 november 2001 heeft G zich akkoord verklaard met deze afspraken.

2.9. Met betrekking tot het jaar 2001 heeft de inspecteur van de Belastingdienst te D met de huidige gemachtigde gesprekken gevoerd over de omvang van de door de CV aangegane verplichtingen. Ten behoeve van dat overleg heeft de gemachtigde ordners met stukken overgelegd en de inspecteur heeft een onderzoek ingesteld.

De inspecteur heeft vervolgens gesteld dat er tot geen hoger bedrag aan verplichtingen zou zijn aangegaan dan hij al eerder bij het beoordelen van de gegevens over 2000 in aanmerking had genomen. Uiteindelijk heeft hij op 26 maart 2003 in de "Fiscale jaaropgave 2001" het bedrag van de investeringsaftrek ("rekenfout 2000") bepaald op € 219 en het bedrag van de desinvesteringsbijtelling bepaald op € 709.

Op 17 juni 2004 heeft deze inspecteur een "Gecorrigeerde Fiscale jaaropgave 2001" opgemaakt waarbij enkel sprake was van het genoemde bedrag van € 219 aan investeringsaftrek.

2.10. Belanghebbende heeft voor het jaar 2001 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.195. In een aanvulling op de aangifte heeft hij hieraan nog € 490 aan winst uit onderneming toegevoegd, verkregen uit zijn deelname ad f 10.000 als commanditair vennoot in E CV.

De inspecteur heeft de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 32.976 (= € 33.195 + € 490 - € 709).

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende voor het jaar 2001 aanspraak kan maken op een hoger bedrag aan investeringsaftrek dan de berekende € 219.

Belanghebbende stelt zich te dien aanzien uiteindelijk op het standpunt dat de investeringsaftrek berekend moet worden op basis van een bedrag van f 75.483.540.

4. Standpunten van partijen

4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en de pleitnota van de gemachtigde.

4.2. Ter zitting heeft de gemachtigde nog het volgende verklaard:

Ik trek mijn primaire standpunt in. Het volledige bedrag aan commanditair kapitaal ad f 37.500.000 is uitgegeven en er ligt nog ongeveer f 5.000.000 aan onbetaalde rekeningen. De productie van de film is niet echt begonnen maar er zijn al wel afspraken gemaakt met vele betrokkenen en er zijn financiële verplichtingen aangegaan. Het heeft geen zin voor investeringen uit 2001 investeringsaftrek te berekenen door de gewijzigde wetgeving. De boekhouding was geen puinhoop maar naar Nederlandse begrippen minder toegankelijk, vooral omdat de accountants begin 2001 zijn opgestapt.

4.3. De inspecteur heeft ter zitting nog het volgende verklaard:

De wet verzet zich tegen berekening van investeringsaftrek over 2001 maar ik acht het onbehoorlijk mij hierop te beroepen. De administratie van de CV was een puinhoop. Uiteindelijk heeft de gemachtigde niet aannemelijk gemaakt dat er inderdaad tot een hoger bedrag verplichtingen zijn aangegaan dan al in aanmerking is genomen. Ik zie geen verschil tussen het maken van voortbrengingskosten door de CV en het aangaan van verplichtingen door de BV. Voor in 2001 aangegane verplichtingen zou niet zijn betaald zodat er weer sprake is van een desinvesteringsbijtelling.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende voor het belastingjaar 2001 op grond van de Wet Inkomstenbelasting 2001 of de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 geen recht kan doen gelden op enig bedrag aan investeringsaftrek. Het bedrag dat de inspecteur volgens een afspraak met de gemachtigde in aanmerking heeft genomen als "rekenfout 2000" leidt dan ook tot een buitenwettelijke vermindering van belanghebbendes inkomen uit werk en woning.

5.2. De inspecteur heeft in zijn brief van 2 november 2001 toegezegd dat hij bij beoordeling van de jaarstukken over 2001 mogelijk rekening zou houden met een hoger bedrag aan investeringen. Een dergelijke toezegging kan er echter niet toe leiden dat enig geschil over de omvang van de investeringen in 2000 door de belastingrechter beoordeeld kan worden in het kader van de toetsing van de aanslag over het jaar 2001.

Het staat partijen immers niet vrij enig geschil aan de belastingrechter voor te leggen zonder wettelijke grondslag en het staat hen evenmin vrij enig geschil naar believen te verplaatsen naar een jaar waarop het geschil geen betrekking heeft. De toepassing van het vertrouwensbeginsel leidt in dit geval niet tot een ander oordeel, omdat de inspecteur niet het vertrouwen heeft gewekt dat hij met een bepaald bedrag aan investeringsaftrek rekening zou houden bij het vaststellen van de fiscale jaaropgave 2001.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van enige partij in de proceskosten.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 10 april 2006 door mrs. D.B. Bijl, voorzitter, J.P.A. Boersma en M.E. van Hilten, leden, in tegenwoordigheid van drs. E.T.N.P. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geano-nimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden in-gesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.