Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-08-2012, BX6090, 11-00627

Gerechtshof Amsterdam, 09-08-2012, BX6090, 11-00627

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 augustus 2012
Datum publicatie
30 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BX6090
Zaaknummer
11-00627
Relevante informatie
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 3, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.20

Inhoudsindicatie

Bijtelling privé-gebruik auto. De bestelauto is door aard of inrichting niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt voor vervoer van goederen, hetgeen objectief moet worden benaderd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 11/00627

9 augustus 2012

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/4244 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Hoorn, de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 25 september 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.258.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 5 juli 2010, de aanslag gehandhaafd.

1.3. Bij uitspraak van 27 juni 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 5 augustus 2011, aangevuld bij brief van 28 september 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’):

“2.1. Eiser exploiteert in de vorm van een eenmanszaak een bloemen- en plantenzaak.

2.2. Tot het ondernemingsvermogen behoort een bestelauto, Mercedes Vito 109D, met kenteken […] en een catalogusprijs van € 21.170. De bestelauto staat eiser ook voor privé-doeleinden ter beschikking.

2.3. Eiser heeft op 11 december 2008 aangifte IB/PVV 2007 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.258. Daarbij is een onttrekking van € 4.657 in aanmerking genomen in verband met gebruik voor privé-doeleinden van de bestelauto.

2.4. Vervolgens heeft eiser op 30 juni 2009 een verbeterde aangifte IB/PVV 2007 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.642, waarbij niet langer een onttrekking wegens gebruik van de bestelauto voor privé-doeleinden in aanmerking is genomen.”

2.2. In aanvulling hierop stelt het Hof nog het volgende vast:

2.2.1. De Mercedes Vito 109D (hierna: de Mercedes) heeft naast de bestuurdersstoel een passagiersstoel. In de laadruimte van de Mercedes is een voorziening aangebracht die onder meer wordt gebruikt om planten en bloemstukken op te zetten. De Mercedes kan in parkeergarages worden geparkeerd.

2.2.2. De (levens)partner van belanghebbende, [Y], vergezelt belanghebbende (in de Mercedes) naar veilingen en dergelijke om belanghebbende aanwijzingen te geven over de te kopen producten.

2.2.3. De inspecteur heeft bij de aanslagregeling de aanvankelijke aangifte gevolgd en derhalve € 4.657 ter zake een onttrekking wegens privé-gebruik in aanmerking genomen.

3. Geschil in hoger beroep

3.1. In geschil is - evenals in eerste aanleg - of de Mercedes door zijn aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen (art. 3.20, derde lid, van de Wet IB 2001). Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.

3.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.642.

3.3. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Partijen zijn eensluidend van mening dat de Mercedes een bestelauto is in de zin van artikel 3, derde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 en het Hof ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen.

4.2. Het geschil betreft de vraag of de Mercedes door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen, in welk geval de forfaitaire bijtelling wegens privé-gebruik achterwege blijft.

4.3. Het gegeven dat in de bestuurderscabine van een bestelauto meer dan één stoel aanwezig is en in die cabine geen voorzieningen zijn aangebracht die zijn gericht op het vervoer van goederen hoeft er op zichzelf niet aan in de weg te staan dat de bestelauto door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen (vgl. Hoge Raad, 13 juli 2012, nr. 11/05016, LJN BX0920, HR 29 mei 2009, nr. 43.602, BNB 2009/217, LJN BB3475 en HR 18 september 2009, nr. 08/00707, BNB 2009/282, LJN BJ7918).

4.4. De in de Mercedes naast de bestuurdersstoel geplaatste passagiersstoel is echter niet door vervuiling of om andere reden niet of niet meer geschikt voor het vervoer van personen. Ook overigens is de Mercedes niet zodanig vervuild (of anderszins ongeschikt) dat personenvervoer daardoor wezenlijk wordt belemmerd. De (door belanghebbende gestelde) omstandigheid dat door het vervoeren van de producten aarde en water in de Mercedes ligt maakt deze conclusie niet anders nu hieruit niet volgt dat de Mercedes zodanig is vervuild (of anderszins ongeschikt is) dat personenvervoer er wezenlijk door wordt belemmerd.

4.5. Ter zitting van het Hof heeft [Y] verklaard: “Ik ga met belanghebbende mee naar veilingen om hem aanwijzingen te geven over de producten. We gebruiken de auto om naar veilingen te rijden, de producten te vervoeren en ik rijd mee vanwege mijn expertise op het gebied van bloemen en planten.” Op de vraag of de Mercedes (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen heeft belanghebbendes gemachtigde verklaard: “Bij een andere bloemen- en plantenzaak die gebruik maakt van dezelfde auto zou een andere uitkomst mogelijk zijn. Het zou kunnen dat de auto daar niet (nagenoeg) uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor het vervoer van goederen. Het hangt van de specifieke situatie af. In het onderhavige geval is het noodzakelijk dat [Y] meerijdt naar de veilingen.”

4.6. Het Hof acht aannemelijk dat het noodzakelijk is dat [Y] met belanghebbende meegaat naar de veilingen (omdat belanghebbende zelf onvoldoende expertise op het gebied van bloemen/planteninkoop heeft en [Y] deze expertise wel heeft) maar dit leidt anders dan belanghebbende meent, niet tot de conclusie dat de Mercedes door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen.

4.7. De vraag of aan het criterium ‘dat de bestelauto door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen’ is voldaan, dient niet te worden beoordeeld aan de hand van het daadwerkelijke aan de persoon gebonden gebruik van de bestelauto door de desbetreffende belastingplichtige, gelijk belanghebbende kennelijk meent. Die vraag dient objectief te worden benaderd aan de hand van de aard en/of inrichting van die auto.

Het meerijden van [Y] komt voort uit de specifiek voor belanghebbende geldende (subjectieve) omstandigheid dat hij over onvoldoende expertise beschikt en niet uit de omstandigheid dat voor het vervoer van de goederen ook los van de persoon van belanghebbende zou gelden dat (nagenoeg) steeds twee personen nodig zijn, hetgeen (gelet op het verklaarde ter zitting van het Hof) van de zijde van belanghebbende ook wordt onderkend.

Functioneel bezien dient de passagiersstoel - en derhalve het vervoer van [Y] - niet te worden toegerekend aan het vervoer van de bloemen en planten.

Alsdan is er geen sprake van een bestelauto die door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen

Ook hetgeen overigens door belanghebbende naar voren is gebracht (waaronder het in privé beschikken over een andere auto) leidt niet tot het oordeel dat de Mercedes (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en P.F. Goes, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. Bij verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door het oudste lid. De beslissing is op 9 augustus 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.