Gerechtshof Amsterdam, 18-06-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3142, 14/00567, 14/00568 en 14/00569
Gerechtshof Amsterdam, 18-06-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3142, 14/00567, 14/00568 en 14/00569
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 18 juni 2015
- Datum publicatie
- 24 juni 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2014:5669, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2122, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/00567, 14/00568 en 14/00569
- Relevante informatie
- Art. 2 Wet Vpb 1969, Art. 5 Wet Vpb 1969
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Art. 2, lid 1, aanhef en onderdeel e, en art. 4, aanhef en onderdeel b, Wet Vpb 1969 (tekst 2010 en 2011). Onderworpenheid van een pensioenstichting. Art. 5, lid 1, aanhef en letter b, Wet Vpb 1969 en art. 3 Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971 (tekst 2010 en 2011). Voorwaarden voor vrijstelling pensioenlichamen.
Uitspraak
kenmerk 14/00567, 14/00568 en 14/00569
18 juni 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[Stichting X] te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. B.J.G.L. Jaeger (Jaeger Advocaten Belastingkundigen te Amsterdam),
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerknummers AWB 14/550, 14/820 en 14/1201 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 25 juni 2014 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 20 april 2013 aan belanghebbende voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2010 en 2011 opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.900 respectievelijk € 9.453. Daarbij is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft met dagtekening 21 december 2013 aan belanghebbende de definitieve aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2010 opgelegd, conform de voorlopige aanslag (en onder verrekening daarvan) berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.900.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, respectievelijk gedagtekend 19 december 2013, 8 januari 2014 en 11 maart 2014, de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard en de (voorlopige) aanslagen gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 25 juni 2014 de tegen die uitspraken ingestelde beroepen van belanghebbende, voor zover deze de door de inspecteur verbeurde dwangsom betroffen, gegrond, en voor het overige ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 juli 2014 en aangevuld bij brief van 23 september 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op 6 februari 2015 nadere stukken ingezonden, waarvan een afschrift aan de inspecteur is gestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.40 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin, evenals in de hierna nog aan te halen delen van die uitspraak, aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’:
“2.1. Eiseres is opgericht op 18 november 2008. In de zogenoemde “Opgaaf Startende rechtspersoon” vermeldt zij dat zij een pensioenlichaam is en dat zij niet is onderworpen aan de heffing van vennootschapsbelasting. Voorts vermeldt zij dat zij geen onderneming drijft en dat zij haar activiteiten verricht voor een opdrachtgever.
Het doel van eiseres is in artikel 3 van haar statuten (hierna: de Statuten) als volgt omschreven:
“Het pensioenfonds stelt zich ten doel het uitvoeren van toezeggingen van de werkgever aan de werknemers of gewezen werknemers en hun nagelaten betrekkingen ter zake van pensioenen, zoals vastgelegd in het pensioenreglement.”
Artikel 6, tweede lid, van de Statuten bepaalt ter zake van het vermogensbeheer het volgende:
“De beleggingen zullen worden uitbesteed aan een externe vermogensbeheerder die de gelden zal beleggen in het belang van de aanspraakgerechtigden.”
Over de bestemming van de jaarwinst van eiseres is in de Statuten niets uitdrukkelijk geregeld. Omtrent de bestemming van een eventueel batig liquidatiesaldo bij ontbinding en liquidatie van eiseres bepaalt artikel 22, zesde lid, van de Statuten het volgende:
“Aan een eventueel batig liquidatiesaldo zal een bestemming worden gegeven, zoveel mogelijk overeenkomend met het doel van het pensioenfonds. Indien dit niet mogelijk blijkt, zal het bestuur bepalen welke bestemming aan het saldo wordt gegeven. Indien het liquidatiesaldo negatief is zullen de pensioenrechten en/of aanspraken worden verminderd.”
Uit het per 1 juli 2011 van kracht zijnde pensioenreglement (hierna: het Pensioen-reglement) van eiseres blijkt dat zij als pensioenfonds is verbonden aan [A bv] en bedrijven die met laatstgenoemde zijn gelieerd (hierna kortweg: [A bv] ). Het aantal deelnemende werknemers van [A bv] is in de jaren 2009 tot en met 2013 respectievelijk 9, 10, 10 en 16.
De getroffen pensioenregeling is een zogenoemde beschikbare premieregeling. [A bv] en de deelnemende werknemers hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan [A bv] jaarlijks een vastgestelde premie betaalt. De hoogte van de premie is afhankelijk van de pensioengrondslag en de leeftijd van de deelnemende werknemer. Bovendien heeft die werknemer de mogelijkheid om zelf extra premie in te leggen.
Artikel 4 van het Pensioenreglement bepaalt het volgende:
“Onder pensioengrondslag wordt voor dit reglement verstaan het totale bruto jaarsalaris van het voorafgaande kalenderjaar minus het vaste jaarsalaris van het voorafgaande kalenderjaar.
Onder het totale bruto jaarsalaris wordt voor de vaststelling van de pensioengrondslag verstaan het vaste bruto jaarsalaris inclusief de aan de deelnemer toegekende winstafhankelijke bonus.”
De pensioenregeling ziet uitsluitend op het variabele deel van het salaris van de deelnemende werknemers, zijnde de winstafhankelijke bonus. Over het vaste deel van het salaris bouwen de deelnemende werknemers elders pensioen op.
Er is sprake van een regeling waarbij de premies tot aan de pensioendatum worden belegd. Het zogenoemde langlevenrisico en het beleggingsrisico liggen gedurende de opbouwfase bij de deelnemende werknemers. De op de pensioendatum aan te kopen pensioenen zijn afhankelijk van de hoogte van het pensioenkapitaal van de deelnemende werknemer en de op dat moment geldende pensioentarieven. Het pensioenkapitaal wordt door de deelnemende werknemer aangewend voor aankoop van een ouderdoms- en/of nabestaandenpensioen bij een professionele verzekeringsmaatschappij.
In artikel 13 van het Pensioenreglement is bepaald dat het bestuur van eiseres de mogelijkheid heeft om het Pensioenreglement bij meerderheid van stemmen te wijzigen. Sinds de oprichting van eiseres is dit vijf maal gebeurd, soms op aanwijzing van toezichthouders. Zo is bijvoorbeeld in januari 2010 aan het pensioenreglement toegevoegd dat de deelnemende werknemers zelf verantwoordelijk zijn voor hun beleggingen.
Vanaf 1 januari 2009 stelt eiseres [A bv] voor een termijn [van] vijf jaar aan als vermogensbeheerder. Artikel 1 van de desbetreffende overeenkomst (hierna: de Vermogens-beheerovereenkomst) bepaalt dienaangaande als volgt:
“(a) Met ingang van de datum van deze Overeenkomst, en gedurende een termijn van 5 jaar, eindigend op 31 december 2014, (…) stelt het Pensioenfonds hierbij de Vermogensbeheerder aan tot het verrichten van diensten op het gebied van vermogensbeheer met betrekking tot de (hieronder) nader omschreven Account van het Pensioenfonds (...)
(b) De "Account" zal bestaan uit alle contanten, effecten, waardepapieren en andere activa (...) (i) dat het Pensioenfonds van tijd tot tijd onder het toezicht van de Vermogensbeheerder via (A) rechtstreekse beleggingen in accounts die door de Vermogensbeheerder ten behoeve van het Pensioenfonds worden beheerd of (ii) die deel van de Account van het Pensioenfonds worden als gevolg van transacties daarmee, samen met dividenden, renten of andere uitbetalingen daarop en de opbrengst van vervreemdingen daarvan.
(c) Het Pensioenfonds heeft het recht (i) om op elk moment op iedere werkdag bijboekingen op de Account te verrichten en (ii) om op elk moment op iedere werkdag afboekingen van de Account te verrichten, na kennisgeving aan de Vermogensbeheerder.
(d) Alle beleggingsactiviteiten onder deze Overeenkomst zullen worden uitgevoerd door het Pensioenfonds zelf of door een of meer van haar werknemers die aan de Account zijn toegewezen, onder toezicht van de Vermogensbeheerder.”
[A bv] heeft de volledige bevoegdheid en verantwoordelijkheid voor het sturen van de (her)belegging van de activa. Artikel 2 van de Vermogensbeheerovereenkomst bepaalt dat die sturing dient plaats te vinden overeenkomstig de beleggingsrichtlijnen neergelegd in bijlage A bij de Vermogensbeheerovereenkomst of – kort gezegd – met inachtneming van hetgeen op andere wijze door eiseres aan [A bv] wordt medegedeeld.
[A bv] is op 1 april 2010 feitelijk gestart met de activiteiten ten behoeve van eiseres. In artikel 3, letter b, van de Vermogensbeheerovereenkomst is het volgende bepaald:
“Het is de Vermogensbeheerder zonder de voorafgaande schriftelijke goedkeuring van het Pensioenfonds niet toegestaan om (i) zijn beleggingsprogramma, zoals dat is neergelegd in zijn goedgekeurde producten als gedefinieerd in een afzonderlijk voorstel dat door de vermogens-beheerder is opgesteld en door het pensioenfonds is goedgekeurd, te wijzigen, aan te passen of anderszins te veranderen, of (ii) rechtstreeks beleggingen te verrichten voor de Account buiten de grenzen van de beleggingsrichtlijnen neergelegd in Bijlage A.”
In de Vermogensbeheerovereenkomst is het beleggingsprogramma nader ingevuld. In bijlage A bij die overeenkomst staat vermeld dat [A bv] in hoofdzaak gebruik maakt van:
“laag-risico, delta-neutrale arbitragestrategieën, zoals ADR/ORD arbitrage, conversies/reversals, Index arbitrage, cash versus SSF, enzovoorts enzovoorts. Deze posities zijn posities met een uiterst laag risico. Alle handel kan op of buiten de beurzen plaatsvinden.”
Eiseres is mogelijk een prestatie-gerelateerde vergoeding verschuldigd aan [A bv] . Die vergoeding bedraagt 40% van de zogenoemde 'Netto Nieuwe Winsten'. Artikel 6 van de Vermogensbeheerovereenkomst bepaalt dienaangaande het volgende:
“(b) "Netto Nieuwe Winsten" is het (eventueel) verschuldigde bedrag waarmee de "Netto Vermogenswaarde" van de Account vanaf een datum vaststelling prestatie-gerelateerde vergoeding de hoogste Netto Vermogenswaarde vanaf de meest recente vorige datum vaststelling prestatie-gerelateerde vergoeding overschrijdt (...)"
(c) De "Netto Vermogenswaarde" is gelijk aan de waarde van de te Beleggen Activa van de Account minus de relevante en gerelateerde passiva van de Account, per de laatste werkdag van de maand (...). De Netto Vermogenswaarde wordt berekend overeenkomst het bepaalde in Artikel 7 van deze Overeenkomst.”
Wat betreft de berekening van de zogenoemde ‘Netto Vermogenswaarde’ bepaalt artikel 7 van de Vermogensbeheerovereenkomst het volgende:
“De Netto Vermogenswaarde van de Account wordt door de Vermogensbeheerder berekend op de laatste werkdag van elke maand en op andere tijdstippen die het Pensioenfonds kan bepalen (…). Alle vaststellingen van de Netto Vermogenswaarde zijn onderworpen aan vaststelling, herziening, goedkeuring en wijziging door het Pensioenfonds. (...)”
Eiseres heeft de berekeningen van de 'Netto Vermogenswaarde' ondanks een daartoe strekkend verzoek niet overgelegd aan verweerder.
Ingevolge artikel 6, letter e, van de Vermogensbeheerovereenkomst dient [A bv] ter zake van de prestatie-gerelateerde vergoeding een factuur te doen toekomen aan eiseres die de volgende specificaties bevat:
“(i) het bedrag van de prestatie-gerelateerde vergoeding; (ii) de waarde van de vermogens-bestanddelen waarop de prestatie-gerelateerde vergoeding is gebaseerd; en (iii) de specifieke wijze waarop de prestatie-gerelateerde vergoeding is berekend.”
De door [A bv] aan eiseres uitgereikte factuur over het jaar 2010 voldoet niet aan deze vereisten.
Artikel 11 van de Vermogensbeheerovereenkomst bepaalt aangaande de zogenoemde ‘Verklaring omtrent inkomen en positie’ het volgende:
“Gebaseerd op de rekeninginformatie (...) met betrekking tot de Account (...), verstrekt de Vermogensbeheerder aan het einde van elke maand aan het Pensioenfonds een “Verklaring omtrent Inkomen en Positie” waarop de gezamenlijke marktwaarde staat vermeld van het geheel van de te Beleggen Activa en de fondsen in de Account (...).”
Eiseres heeft de zo-even bedoelde verklaringen over 2010 desgevraagd aan verweerder overgelegd. De verklaringen die zien op de maanden januari tot en met maart/april 2011 zijn niet overgelegd. De cijfers genoemd in de verklaringen over 2010 komen niet overeen met de cijfers in de commerciële jaarrekening van eiseres over dat jaar.
Eiseres en [A bv] hebben voorts een zogenoemde uitvoeringsovereenkomst (hierna: de Uitvoeringsovereenkomst) gesloten. Sedert de oprichting van eiseres is die overeenkomst vier maal gewijzigd, laatstelijk op 20 februari 2012. In een aantal gevallen is dat gebeurd op aanwijzing van toezichthouders. Volgens artikel 11, eerste lid, van de Uitvoerings-overeenkomst treedt deze in werking op 1 januari 2009 voor onbepaalde tijd.
Artikel 7 van de Uitvoeringsovereenkomst bepaalt aangaande de belegging van het pensioenvermogen het volgende:
“1. Het pensioenfonds zal de ten name van een deelnemer ingelegde pensioenpremie beleggen op basis van de keuze die de deelnemer hierover heeft gemaakt. Het pensioenfonds heeft hierbij enkel een adviserende functie conform artikel 52 van de Pensioenwet.
2. De deelnemer zal bij aanvang van de deelname de keuze voor de belegging aan het pensioenfonds kenbaar maken.
3. De deelnemer kan zijn keuze jaarlijks wijzigen. Hij informeert het pensioenfonds voor 1 januari over zijn gewijzigde keuze.
4. De deelnemer kan kiezen uit de beleggingsstrategie van de vermogensbeheerder, [A bv] , een belegging voor 100% in vastrentende waarden of een belegging op een depositorekening. Combinaties zijn ook mogelijk.”
Op 15 april 2011 hebben eiseres en [A bv] met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011 een vierjarige ‘Profit Share and Cooperation Agreement’ (hierna: de Samenwerkings-overeenkomst) gesloten. Artikel 3 van die overeenkomst bepaalt inzake de ‘Joint Account’ het volgende:
“3.1 This cooperation between the Parties is to be referred to as the "Joint Account".
All rights and obligations relating to the Approved Activities shall be assumed in the name of the Pension Fund but for the risk of the Joint Account. All profits and losses resulting from the Approved Activities shall be for the Joint Account.
The Pension Fund shall make available to the Joint Account, capital, the infrastructure of the Pension Fund, including but not limited to, its assets booked on cleared trading accounts, clearing facilities, and financing.
[Stichting X] shall make available to the Joint Account its expertise and know how relating to the Approved Activities, the actual implementation and execution of the Approved Activities.”
De ‘Approved Activities’ zijn op grond van artikel 2 van de Samenwerkingsovereenkomst “[a]ll activities, as described by [Stichting X] , either verbally or in writing, from time to time, as approved by both Parties”. De ‘Approved Activities’ zijn niet schriftelijk vastgelegd.
Artikel 4 van de Samenwerkingsovereenkomst bepaalt aangaande de ‘Duties, Rights and Obligations’ het volgende:
“4.6 It is intended and agreed that this Agreement constitutes a real and true profits share agreement regarding the Approved Activities and that, except as otherwise provided herein, [Stichting X] shall not have authority to act for, represent or bind in any way the Pension Fund”
Wat betreft de verdeling van de winst, de zogenoemde 'Profit Share', wordt in artikel 7 van de Samenwerkingsovereenkomst het volgende bepaald:
“7.1 [Stichting X] shall provide the Pension Fund within fourteen (...) days after the end of each quarter with a "Profit and Loss Calculation" showing (i) the profit and loss of the Joint Account on a cash basis (ii) the Net Asset Value (...) of the Joint Account (...).
To the extent the Profit and Loss Calculation at the end of each quarter results in net cash profits (“Net Profits”), such Net Profits shall on a quarterly basis be subject to the following:
(a) [Stichting X] shall be entitled to thirty five (35) per cent and the Pension Fund for sixty five (65) per cent of the Net Profits for the first € 400K Net Profits (“Profit Share 1”). Above the amount of 400K Net Profits the split will range from sixty (60) until seventy five (75) per cent for [Stichting X] and forty (40) per cent until twenty five (25) per cent for the Pension Fund (“Profit Share 2”). The Profit Share shall be debited from the Joint Account and be paid to [Stichting X] into a designated account.
(b) Payment to [Stichting X] will immediately and unconditionally be executed the moment the cash will be submitted to the bank account and/or be at the disposal of the Company without any right of set off.
(c) Losses resulting from the Approved Activities whether in the future or in the past will be covered by the results of the accounting year in which the losses have occurred.”
Eiseres heeft noch de zogenoemde ‘Profit and Loss Calculations’, noch de berekeningen van de zogenoemde ‘Profit Share 1’ en ‘Profit Share 2’ opgemaakt dan wel desgevraagd overgelegd aan verweerder.
Op 1 januari 2012 heeft het bestuur van eiseres de ‘Actuariële en bedrijfstechnische nota’ (hierna: de ABTN) vastgesteld. Het doel van de ABTN is een beschrijving te geven van de werkwijze van eiseres en het door haar te voeren beleid. In de ABTN is tevens opgenomen dat het bestuur van eiseres vast dient te stellen het doel en de stijl van het beleggingsbeleid, de strategische beleggingsportefeuille, de bandbreedte waarbinnen [A bv] als vermogens-beheerder dient te opereren, het maximale risico dat op de beleggingsportefeuille mag worden gelopen alsmede de van toepassing zijnde benchmarks.
Eiseres licht de beleggingsactiviteiten in haar jaarrekening over 2010 als volgt toe:
“the investment policy will be maintained on both specialized securities finance and products of arbitration. (...) the Pensionfund prefers to use low-risk strategies like delta neutral arbitration strategies. The investments into deposit accounts will also be maintained.”
Eiseres heeft die activiteiten ook toegelicht aan DNB. In het zogenoemde ‘Verslag mondelinge zienswijze 26 november 2012’ wordt in dezen het volgende opgemerkt:
“De gelden worden via een specifieke strategie, die door deelnemers en [A bv] bepaald wordt, belegd. Derden profiteren niet van het rendement. (…) De heer [M] geeft aan dat de assetmanager belegt door middel van securities lending en arbitrage (...). Het pensioen-fonds belegt in spreads, zegt de Stichting.
(…)
De Stichting merkt op dat de door DNB in haar voornemen gebezigde term 'dividend arbitrage' niet in het gesprek op 3 april is genoemd. Deze term klopt ook niet zegt de Stichting, want er is sprake van Delta 1 arbitrage. DNB geeft in het gesprek aan dat de term dividendarbitrage valt te herleiden naar hetgeen besproken op 3 april, waarbij [A bv] aangaf te arbitreren op verschillende verwachtingen onder beleggers over de hoogte van de dividend-uitkering. De Stichting erkent dat dat zo besproken is.”
In een emailbericht van 18 oktober 2012 merkt [B] (een bestuurder van eiseres) het volgende op:
“Ik zie niet in hoe het uitbesteden van het vermogensbeheer aan [A bv] voor DNB aanleiding kan zijn om te stellen dat we niet aan de definitie van artikel 1 en 116 PW voldoen. De basis van de werkzaamheden is de pensioentoezegging door de werkgever en de beleggingen vinden plaats ten gunste van de deelnemers. Dat ook de vermogensbeheerder en de oorspronkelijke eigenaar van het aandeel meeprofiteren van de opbrengsten maakt dit volgens mij niet anders. De belegging geschiedt ten gunste van de deelnemer en van de winst gaat een gedeelte naar de vermogensbeheerder. De conclusie dat [Stichting X] optreedt als vermogensbeheerder of als verzekeraar is dus onjuist.
(...)
Bij 2.6 valt ineens de term dividend arbitrage. Deze is tijdens onze bespreking bij DNB niet gevallen en heeft DNB dus uit de activiteiten van [A bv] gehaald. Naar ik begrijp van jullie is dividend arbitrage geen verboden handeling en ik lees nergens in de PW dat we alleen zaken mogen doen met een vermogensbeheerder die belegt in gewenste beleggingen.”
Eiseres vermeldt in haar brief aan verweerder van 14 februari 2013 het volgende over het beleggingsbeleid en de activiteiten:
“De invulling van het beleggingsbeleid in casu financiële arbitrage wordt door het bestuur en de deelnemers van [Stichting X] bepaald en wordt uitgevoerd door een externe vermogensbeheerder. Een onderdeel van dit beleggingsbeleid is dat er posities aan beiden kanten van de balans staan vermeld die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Er is dus een directe samenhang tussen de posities aan de activazijde en de posities aan de passivazijde, waarbij de positie aan de passivazijde ter afdekking dient van het risico van de positie aan de activazijde. Het door de vermogensbeheerder van [Stichting X] gevoerde beleggingsbeleid bestaat uit het nastreven van het doel te profiteren van al dan niet tijdelijke prijsverschillen tussen de instrumenten van hetzelfde aandelen. Door gelijktijdig van een en hetzelfde aandeel zowel een kooppositie als een verkooppositie in te nemen hebben prijsstijgingen en prijsdalingen van het betreffende aandeel zo min mogelijk invloed heeft op het winstkarakter van de strategie om te profiteren van tijdelijke prijsverschillen tussen instrumenten van hetzelfde aandelen.”
In een schriftelijke reactie op door verweerder gestelde vragen over de ‘Approved Activities’ is namens eiseres bij brief van 9 november 2013 het volgende opgemerkt:
“De expertise van [A bv] is marktneutrale arbitrage. Die arbitrage bestaat uit drie varianten: de ‘cash and carry arbitrage’, de ‘matched book conduit’ en de ‘reversed cash and carry arbitrage’. Voor [Stichting X] valt alleen de ‘cash and carry arbitrage’ onder de ‘approved activities’, aangezien de overige strategieën het meest passen in een handelshuis omgeving. ‘Cash and carry’ houdt in het beleggen in aandelen voor een middellange tot lange termijn, gecombineerd met een derivaat in de tegengestelde richting. Bij deze vorm van arbitrage wordt door middel van de combinatie van twee tegengestelde posities, de al dan niet aanwezige rentelasten en rente-inkomsten, kostprijs van onder meer optiepremies, alsmede de op het aandeel vallende inkomsten zoals dividendinkomsten, de toekomstige ‘forward prijs’ uitgerekend. Anders gezegd, op basis van de op het Black and Scholes model gebaseerde formule: Forward prijs = Spot Cash prijs onderliggend instrument + rente - toekomstige cash flows. En vanzelfsprekend: indien de ‘forward prijs’ hoger is dan de aanschafwaarde, slechts dan is er een mogelijkheid tot arbitrage.
In 2010 en 2011 bestonden uiteindelijk de geaccordeerde transacties alleen arbitrages gericht op België, Spanje en Tsjechië.”
De beleggingen van eiseres bestaan enkel uit een longpositie in aandelen met daartegenover een shortpositie in derivaten. Er is sprake van een volledig gedekte positie waarbij geen marktrisico wordt gelopen. In 2010 en 2011 koopt eiseres aandelen en verkoopt zij gelijktijdig de derivaten (callopties) met een uitoefenprijs van € 0,01. Ook koopt eiseres aandelen en sluit zij een zogenoemde 'Price Return Swap' af ter afdekking van het marktrisico. De tegenpartij bij de beleggingsactiviteiten is in het overgrote deel van de gevallen [F Plc] .
In een aantal van de hiervoor bedoelde transacties, zijn de callopties aan [F Plc] verkocht op een tijdstip waarop het op de onderliggende aandelen te betalen dividend reeds was aangekondigd. Het gaat onder meer om de volgende gevallen:
Fonds Perspublicatie dividend Transactiedatum
[C] 2 maart 2010 april 2010
[D] 25 juni 2010 september 2010
[E] 11 maart 2010 mei 2010
Uit onderstaand overzicht blijkt dat de belangrijkste inkomstenbron van eiseres over de jaren 2010 tot en met 2012 is het bruto resultaat behaald met Belgische aandelen (zijnde het resultaat voor toerekening van de vermogensbeheervergoeding en de ‘Profit Shares’):
Trade income eiseres (in €) |
||
2010 |
2011 |
|
Totaal trade income |
946.277 |
1.658.537 |
Trade income België |
806.022 |
1.378.692 |
Percentage trade België |
85% |
83% |
Het totale “trade income” is in 2012 verder gestegen.
De dividendbelasting die eiseres als vrijgesteld lichaam heeft geïncasseerd, is een veelvoud van het uiteindelijke netto resultaat. Ook blijkt dat het resultaat van eiseres op elke afzonderlijke ‘trade’ en in totaal op ongeveer 4% van het bruto dividend uitkomt:
(…)
Dividend België (x € 1.000) |
||||
2010 |
2011 |
2012 |
Totaal |
|
Dividend |
19.582 |
32.269 |
54.875 |
106.726 |
Dividendbelasting |
4.896 |
8.067 |
13.719 |
26.682 |
Bruto resultaat België |
821 |
1.358 |
1.889 |
4.068 |
Resultaat % dividend |
4,19% |
4,21% |
3,44% |
3,81% |
Netto resultaat [Stichting X] |
721 |
575 |
927 |
2.223 |
In het volgende overzicht is de omvang van de beleggingsactiviteiten gedurende het boekjaar 2011 weergegeven:
Bedragen in € |
2011 |
Aankopen aandelen |
1.188.697.718 |
Verkopen aandelen |
1.141.232.198 |
Aankopen derivaten |
2.070.878.630 |
Verkopen derivaten |
2.180.353.983 |
Over de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 is eiseres voor de door [A bv] verrichte beleggingsactiviteiten een vermogensbeheervergoeding verschuldigd op basis van de Vermogensbeheerovereenkomst. Over de periode vanaf 1 januari 2011 is er sprake van winstdeling, de zogenoemde ‘Profit Share’, tussen eiseres en [A bv] op basis van de Samenwerkingsovereenkomst. In zijn e-mail van 13 april 2011 aan medebestuurders [B] en [G] merkt bestuurder van eiseres [H] in dezen het volgende op:
“De hogere [A bv] vergoeding regelen we via een aanpassing van het [A bv] -contract. Dit zou geen probleem moeten zijn.”
Over het jaar 2010 brengt [A bv] aan eiseres een vermogensbeheervergoeding in rekening van € 175.687. Over de jaren 2011 en 2012 ontvangt [A bv] gelet op de overgelegde facturen als ‘Profit Share’ een bedrag van onderscheidenlijk € 1.124.978 en € 1.951.561 De daadwerkelijk gefactureerde vermogensbeheervergoeding over het jaar 2010 en de ‘Profit Shares’ over de jaren 2011 en 2012 wijken af van de bedragen genoemd in een door eiseres aan verweerder verstrekt overzicht betreffende de beleggingsactiviteiten:
Bedragen in € |
2010 |
2011 |
Gefactureerd door [A bv] |
175.687 |
1.124.978 |
Verstrekt overzicht door eiseres |
225.214 |
1.083.359 |
Verschil |
-/-49.527 |
41.619 |
Uitgaande van het door eiseres verstrekte overzicht bedraagt de vermogensbeheersvergoeding respectievelijk ‘Profit Share’ als percentage van het in onderdeel 2.33 bedoelde “Totaal trade income” 23,8% (2010) respectievelijk 65,3% (2011). Ook voor het jaar 2012 is dit percentage ten opzichte van het jaar 2010 minimaal verdubbeld.
De commerciële balans van eiseres per 31 december 2010 is als volgt (bedragen in €):
Equity |
103.852.714 |
Other reserves |
18.812 |
Derivatives |
1.215.509 |
Technical provision for pension |
1.202.033 |
Other receivables |
654.813 |
Other liabilities, accruals and deferred income |
105.579.432 |
Cash and cash equivalents |
1.077.241 |
||
Total assets |
106.800.277 |
Total liabilities |
106.800.277 |
De post ‘Other liabilities, accruals and deferred income’ is als volgt te specificeren:
Debts to banks |
18.637.598 |
Options |
86.876.910 |
Payable auditor's fee |
8.500 |
Amounts due from related parties |
49.577 |
Other |
6.847 |
Totaal |
105.579.432 |
De commerciële balans van eiseres per 31 december 2011 is als volgt (bedragen in €):
Equity |
35.399.969 |
Other reserves |
28.265 |
Derivatives |
0 |
Technical provision for pension |
1.945.909 |
Other receivables |
819.560 |
Other liabilities, accruals and deferred income |
36.376.654 |
Cash and cash equivalents |
2.131.299 |
||
Total assets |
38.350.828 |
Total liabilities |
38.350.828 |
De post ‘Other liabilities, accruals and deferred income’ is als volgt te specificeren:
Debts to banks |
652.557 |
Options |
35.372.975 |
Payable auditor's fee |
10.115 |
Other |
341.007 |
Totaal |
36.376.654 |
De financiering van de longposities in aandelen door eiseres geschiedt hetzij door de verkoop van derivaten, hetzij door middel van een lening van [F Plc] . Op de eerste manier dienen de derivaten die een uitoefenprijs van € 0,01 hebben tevens als afdekkingsinstrument en garanderen zij de verkoop van de gekochte aandelen. Op de tweede manier worden de gekochte aandelen afgedekt door een zogenoemde ‘Price return swap’. De tweede manier van financieren loopt gedurende het jaar 2010 op tot bijna € 400 miljoen in oktober. In mei 2012 is er nog sprake van een dergelijke financiering van bijna € 140 miljoen.”
Tegen de hiervoor vermelde, door de rechtbank vastgestelde feiten heeft belang-hebbende in haar (aanvulling op het) hogerberoepschrift het bezwaar aangevoerd dat “nadrukkelijk bestreden feiten (…) zonder omhaal als tussen partijen vaststaand in de uitspraak zijn opgenomen”. Daarnaar gevraagd ter zitting van het Hof, heeft de gemachtigde het volgende verklaard:
“Tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten heb ik niet zozeer het bezwaar dat deze onjuist zijn, als wel dat zij onvolledig en/of suggestief zijn althans dat van vele daarvan mij niet duidelijk is waarom zij relevant zijn voor de beslissing van het geschil. De bijlage B bij het hogerberoepschrift is inderdaad meer bedoeld als een reactie op die feitenvaststelling door de rechtbank.”
en
“De wederpartij bij de verkoop van de aandelen was in 37 gevallen zeker niet [F Plc] .
In de andere 3 gevallen weten we het niet zeker. De inspecteur meent dat die 3 gevallen aantonen dat er sprake is van een dienstverlening door belanghebbende. Als uw Hof de inspecteur daarin volgt, vind ik het van belang duidelijkheid te verschaffen over die 3 gevallen.”
Gelet op deze verklaringen en op de inhoud van de genoemde bijlage B zal het Hof uitgaan van de door de rechtbank vastgestelde feiten, behoudens de laatste volzin van onderdeel 2.31, en de door belanghebbende bij die vastgestelde feiten geplaatste opmerkingen en aanvullingen voor zoveel nodig ‘meenemen’ bij de beoordeling van het geschil in onderdeel 4 van deze uitspraak.
Het Hof zal voorts de door de rechtbank gehanteerde definities van partijen, stukken en (overige) termen overnemen. Aan de feiten voegt het Hof, mede op basis van in hoger beroep overgelegde stukken, nog het volgende toe.
De onder 2.38 van de uitspraak van de rechtbank vermelde balanspost ‘Other receivables’ bestaat geheel (2010: € 654.813), dan wel voor het (over)grote deel (2011: € 793.781) uit terug te vorderen dividendbelasting. In de post ultimo 2011 waren nog alle claims uit 2010 begrepen.
Belanghebbende heeft met de cash & carry transacties in de jaren 2010-2012 variabele marges (bruto resultaten op de afzonderlijke transacties, uitgedrukt in een percentage van het bruto dividend, zie 2.34 van de uitspraak van de rechtbank) behaald; haar gemiddelde marge bedroeg 4% (4,3% in 2010, 4,21% in 2011 en 3,44% in 2012), op individueel niveau liepen de marges uiteen. Het gaat om de volgende marges:
alle transacties ‘Belgische’ transacties
2010 2,84% tot 10,79% 3,26% tot 7,69%
2011 3,58% tot 4,61% 3,71% tot 4,58%
2012 -/- 1,53% tot 11,61% 3,30% tot 8,71%
Blijkens de commerciële jaarrekeningen van belanghebbende beliepen de pensioen-premies in 2009 een bedrag van € 348.322, in 2010 een bedrag van € 153.729 en in 2011 een bedrag van € 215.379. De winstbijschrijving ten behoeve van de deelnemers van belanghebbende beliep in die jaren respectievelijk € 63, € 699.199 en € 528.497.
In de jaren 2010 en 2011 was 100% van het vermogen van belanghebbende (ingelegde premies en winstbijschrijvingen) geplaatst op depositorekeningen bij [F Plc] , een (ook in de uitspraak van de rechtbank genoemde) Britse dochtervennootschap van een Zuid-Afrikaanse bank. Deze gelden (de balanspost ‘cash and cash equivalents’ als vermeld in 2.38 en 2.39 van de uitspraak van de rechtbank) bedroegen ultimo 2010 circa € 1 miljoen en ultimo 2011 circa € 2,1 miljoen en waren mede beschikbaar voor arbitrage (‘de actieve strategie’) via [A bv] . Vanaf 2012 heeft belanghebbende een deel van het pensioen-vermogen afgezonderd en op depositorekeningen geplaatst bij Rabobank en ING Bank. Zij is toen haar dividendbelastingclaims gaan ‘factoreren’. Deze ‘factoring’ kosten beliepen aanzienlijke bedragen van circa 30 à 40% van het bruto ‘trade income’.
[F Plc] fungeert als ‘clearing bank’ van belanghebbende. Tot de gedingstukken behoort een tussen [F Plc] en belanghebbende gesloten Custody and Settlement Agreement van 22 december 2009 welke erin voorziet dat [F Plc] de koop- en verkooptransacties van aandelen ten behoeve van belanghebbende afwikkelt (‘settlet’) en dat, ingeval van een tekort aan liquide middelen bij belanghebbende, [F Plc] die middelen aan belanghebbende leent en belanghebbende de desbetreffende aandelen aan [F Plc] uitleent waarbij “all right, title and interest” ter zake van die aandelen door [F Plc] zal worden gehouden.
Op 18 februari 2013 heeft DNB aan belanghebbende het besluit meegedeeld om haar (belanghebbende) uit te schrijven uit het register van pensioenfondsen en haar een termijn gegund om haar activiteiten te beperken tot het beleggen van de inleg op basis van een premie-overeenkomst. DNB was van mening dat belanghebbende in samenwerking met [A bv] activiteiten verrichtte die wezensvreemd waren aan die van een pensioenfonds. Belanghebbende heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam kort na 8 april 2013 verzocht het besluit te schorsen. In zijn uitspraak van 30 mei 2013 heeft de voorzieningenrechter dat verzoek toegewezen (
). Hij overwoog onder meer dat DNB niet aannemelijk had gemaakt geen gebruik te kunnen maken van de in de Pensioenwet opgenomen handhavingsinstrumenten, zoals een aanwijzing of last onder dwangsom, om ervoor te zorgen dat belanghebbende een einde zou maken aan de door DNB geconstateerde overtredingen van wet- en regelgeving. DNB heeft het besluit van 18 februari 2013 op 25 juli 2013 ingetrokken.Op 31 oktober 2013 heeft DNB een besluit tot het geven van een aanwijzing (in de zin van artikel 171 lid 1 van de Pensioenwet) aan belanghebbende genomen (hierna: het DNB-besluit). In het DNB-besluit is onder meer het volgende vermeld:
“Korte toelichting op vastgestelde overtredingen
DNB is van oordeel dat [belanghebbende], naast de uitvoering van een premiepensioen-regeling voor de werkgever [ [A bv] ], activiteiten verricht die niet gerelateerd zijn aan activiteiten in verband met pensioen en werkzaamheden die daarmee verband houden (overtreding van artikel 116 Pw). Deze nevenactiviteiten betreffen de aankoop van long posities in combinatie met short selling teneinde bronbelasting te kunnen terugvorderen, en wel in volumes die de pensioenreserves tot wel een factor 1000 overtreffen. Deze nevenactiviteiten worden gezamenlijk verricht door [belanghebbende] en [A bv] (hierna: het Samenwerkingsverband).
Naar het oordeel van DNB handelt [belanghebbende] door aard en opzet van de neven-activiteiten ook in strijd met het leningenverbod (…). Verder is DNB van oordeel dat [belanghebbende] een beleggingsbeleid voert dat niet in overeenstemming is met de prudent-person regel (…).
(…)
1. Relevante feiten en omstandigheden
(…)
Beleggingsbeleid en uitbesteding van het beheer van het vermogen
(…)
De Approved Activities bestaan uit het doen van transacties in aandelen en derivaten (opties, futures), waarbij de dividenddatum van deze aandelen valt in de periode waarin het Samenwerkingsverband de aandelen aanhoudt. Grote volumes aandelen worden niet gekocht voor het lange termijn rendement (…) maar uitsluitend voor het ontvangen van dividend en in relatie daarmee het als pensioenfonds terugvorderen van de dividendbelasting die door de uitkerende vennootschap wordt ingehouden. (…) Bij het verkrijgen van de aandelen (of een recht op levering daarvan) betaalt [belanghebbende] een prijs voor het aandeel inclusief dividendverwachting. Het Samenwerkingsverband beschikt niet over de middelen die benodigd zijn voor het aankopen van die aandelen. Daarom vervreemdt [belanghebbende] voorafgaand aan of tegelijk met de verkrijging van die aandelen door verkoop van derivaten die aandelen op termijn (op een moment dat het dividend is gedeclareerd en door [belanghebbende] is ontvangen). Het netto ontvangen dividend (met inhouding van de gebruikelijke dividendbelasting) compenseert in beginsel (als de verwachtingen van koper en verkoper elkaar afdekken) precies het verschil tussen aan- en verkoop prijs. Als de verwachtingen elkaar over- en weer niet dekken bestaat overigens ook de kans op extra voor- of nadeel voor [belanghebbende].
(…)
Jaarrekeningen 2009 tot en met 2012
De balans, resultatenrekening en kasstromen van [belanghebbende] vertonen een ander beeld dan wat DNB op basis van de doelstelling van een pensioenfonds zou verwachten. Er zijn door [belanghebbende] bijvoorbeeld bankschulden aangegaan die de pensioenverplich-tingen ver kunnen overtreffen, het bruto rendement op de beleggingen staat in geen verhouding tot de aanwezige pensioenverplichtingen, is voor een pensioenfonds onverklaarbaar hoog en is bijvoorbeeld in 2012 zelfs hoger dan de pensioenverplichtingen (4,8 miljoen euro rendement versus 3,0 miljoen euro pensioenverplichtingen ultimo 2012). Verder vinden er voor zeer hoge bedragen aan- en verkopen van derivaten en aandelen plaats die voor een pensioenfonds in relatie tot de jaarlijkse ontvangen pensioenpremies en de aanwezige pensioenverplichtingen onverklaarbaar zijn. (…)
2. Overwegingen en bevindingen van DNB
(…)
2.1.2.3 [Belanghebbende] beperkt zich (…) niet tot het beheren en beleggen van de door de deelnemers ingelegde premies en het daarop gekweekte rendement, maar belegt met vreemd vermogen (verkregen uit derivatentransacties (…)) in aandelen. (…)
2.1.2.3.3 Wat [belanghebbende] in haar ABTN [Hof: Actuariële en bedrijfstechnische nota] 2012 en concept-ABTN 2013 niet zegt (…) is dat [belanghebbende] het aangaan van de derivaten (short selling), al dan niet in combinatie met geleend geld (en price return swaps), nodig heeft om de aankoop van de daarmee gerelateerde aandelen (of futures voor die aandelen) te kunnen financieren. Het is dus niet zo dat de derivaten worden gebruikt om het beleggingsrisico te verlagen, maar juist dat aandelen worden gekocht om het beleggingsrisico op de door [belanghebbende] aangegane derivatenpositie te verlagen. Om delta neutraal de verplichting tot levering van de aandelen op termijn te kunnen nakomen koopt [belanghebbende] direct nadat zij short is gegaan of een price return swap heeft gesloten in een aandeel dat aandeel in de markt (of sluit zij een futures contract voor de verkrijging van die aandelen op termijn). De wederpartij bij de derivatentransactie verwacht levering van het aandeel nadat het aandeel ex-dividend is gegaan. De verkoper van het aandeel (of de future) rekent de netto-dividendverwachting in bij het bepalen van zijn verkoopprijs. Voor [belanghebbende] zit het voordeel in die netto-dividendverwachting, omdat [belanghebbende], anders dan de verkoper van het aandeel, geen rekening hoeft te houden met de in te houden dividendbelasting (…).
2.1.2.3.4 (…)
2.1.2.5 Anders dan [belanghebbende] heeft betoogd (…) loopt [belanghebbende] wel degelijk (ondernemers)risico ten aanzien van de omvang van het te ontvangen dividend. (…) Het verwachte dividend kan tegenvallen (lager dan de verwachting was) en de teruggave van de bronbelasting kan tegenvallen. (…) [Belanghebbende] neemt met het beroep op het recht op teruggave van bronbelasting risico’s die er toe kunnen leiden dat meer dan de inleg van de deelnemers verloren gaat, zonder afdoende bescherming van de deelnemers. Gebleken is namelijk dat vorderingen op buitenlandse belastingdiensten groter (kunnen) zijn dan de pensioenverplichtingen. (…)
2.1.2.6 Zonder de status van pensioenfonds zou [belanghebbende] (…) ten gunste van de deelnemers dezelfde activiteiten kunnen ontwikkelen (…) maar zonder het voordeel te kunnen realiseren van de volledige teruggave van bronbelasting. (…)
2.1.2.7 (…)
2.1.2.8 Uit de jaarrekeningen 2010, 2011 en 2012 (…) blijkt dat de ingelegde premies van de werknemers en de werkgever niet worden gebruikt voor de financiering van de complexe arbitrage strategieën maar worden gestort op (een) depositorekening(en) van de deelnemers. De premiebedragen zijn ook ontoereikend om de aankopen van aandelen te kunnen financieren.
(…)
2.1.3.4 DNB is van oordeel dat het arbitrair is om de transacties aan [belanghebbende] toe te rekenen. Het pensioengeld van de deelnemers zelf wordt niet gebruikt dan wel is hiervoor niet nodig, zo blijkt uit de jaarrekeningen, omdat de middelen in de depositorekeningen groter zijn dan de inleg. [Belanghebbende] is alleen nodig om teruggave van dividendbelasting te effectueren (…). (…)
3 Besluit
(…)
DNB heeft (…) besloten om aan [belanghebbende] op grond van artikel 171, lid 1 Pw een aanwijzing te geven tot het volgen van de hiernavolgende gedragslijn:
(1) Beëindiging van alle nevenactiviteiten
(…) In ieder geval houdt dat in dat [belanghebbende] de samenwerkingsovereenkomst met [A bv] beëindigt. Tevens zullen de activiteiten van het Samenwerkingsverband niet (meer) door [belanghebbende] mogen worden voortgezet.
(2) Beperken van de feitelijke beleggingen van [belanghebbende] tot het beleggen van de premiereserve en alle overige long en short posities beëindigen
(…) Het totale bedrag aan beleggingen in de vorm van activa zal dan gelijk moeten zijn aan het bedrag van de premiereserve.
(3) Aanpassing strategisch beleggingsbeleid om te voldoen aan de prudent-person regel
(…)
(4) (…)
(5) (…)”.
Belanghebbende heeft tegen het DNB-besluit bezwaar gemaakt en (na afwijzing daarvan) beroep aangetekend bij de rechtbank Rotterdam. Deze rechtbank heeft op 16 februari 2015 uitspraak gedaan en daarbij het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard (vgl. ECLI:NL:RBROT:2015:940). De rechtbank was onder meer van oordeel dat de door belanghebbende verrichte beleggingsactiviteiten niet kwalificeren als activiteiten in verband met pensioen en werkzaamheden die daarmee verband houden. Zij overwoog daartoe (zie 4.3 van de uitspraak):
“Zoals [belanghebbende] zelf in haar beroepsgronden benadrukt, stond een groot deel, zo niet het merendeel, van het pensioenvermogen (…) op een depositorekening en had dit vermogen aldus niets met de dividendarbitrage te maken. De dividendarbitrage werd, naar evenmin [is] weersproken, gefinancierd met op naam van [belanghebbende] geleend geld of de verkoop van derivaten. De omvang van dit vermogen overschreed de omvang van de ingelegde pensioenpremies vele malen, soms tot wel 800 keer. De stelling van [belanghebbende] dat haar ‘long’ en ‘short’ posities elkaar nivelleerden tot nihil en dat de effectieve belegging hierdoor was beperkt tot de ingelegde premies, maakt dit, wat daarvan ook zij, niet anders. Feit blijft dat met een omvangrijke hoeveelheid vreemd vermogen beleggingsactiviteiten werden verricht waarvoor de eigen premiereserve volstrekt ontoereikend was (…).Met DNB is de rechtbank van oordeel dat [belanghebbende] zich met deze beleggingsstrategie niet als pensioenfonds, maar als ondernemer gedroeg en dat dus sprake was van nevenactiviteiten. Met haar stelling dat, ondanks de gelden die naar [ [A bv] ] (…) gingen, de aanwas van het pensioenvermogen bovengemiddeld was, gaat [belanghebbende] eraan voorbij dat het risico van de beleggingsstrategie, waarbij niet alleen kan worden gedacht aan weigering van de teruggave van dividendbelasting maar ook aan terugvordering van al uitgekeerde bedragen, geheel lag bij de pensioendeelnemers, die bij het openbaren van dit risico hun volledige aanspraken op pensioen konden, en bij terugvordering in de toekomst ook thans nog kunnen, verliezen.”
Belanghebbende heeft in de jaren 2010, 2011 en 2012 41 aankopen van aandelen gedaan. In 17 van de gevallen heeft ‘de beurs’ de aandelen geleverd; in 24 gevallen (40 ‘trades’ of deeltransacties) zijn de aandelen geleverd door een broker, [I Ltd] . (hierna: [J Ltd] of [I Ltd] ). Tot de gedingstukken behoort een verklaring van [J Ltd] van 1 september 2014, waarin zij het volgende bevestigt:
“For the years 2010, 2011 and 2012, [belanghebbende] & [ [A bv] ] has executed against [ [J Ltd] ] 40 trades in which [belanghebbende] & [ [A bv] ] bought Belgian shares (across 15 names) and Austrian shares (across 7 names) from [J Ltd] with a total notional value equal to approximately €3 billion. In each of these transactions [J Ltd] was the counterparty to [belanghebbende] & [ [A bv] ]. (…) As broker, [J Ltd] only enters into transactions as a result of a client order. To facilitate the sale of the stock to [belanghebbende] & [ [A bv] ], [J Ltd] covered these positions by buying the necessary stock in the open market. For 37 of these trades we can confirm that [F Plc] was not the counterpart of [J Ltd] , with whom it executed the purchase of these equities to cover the sale to [belanghebbende] & [ [A bv] ]; (…) The remaining 3 trades were equal to a notional amount of approximately € 200 million.”
De bestuurder en grootaandeelhouder van [A bv] , [M] , heeft ter zitting van het Hof onder meer het volgende verklaard:
“U vraagt mij of het werk van belanghebbende niet hetzelfde is als het werk van [A bv] wat betreft de dividendarbitrage, en of de deelnemers dus in hun dagelijkse werk niet ook daarmee te maken hadden. Dat klopt. Dit werk is altijd voor eigen rekening en risico van [A bv] gedaan of voor gelieerde partijen, en niet voor derden.
(…)
Fiscaliteit is een factor die altijd meegenomen wordt door degene die aan arbitrage doet. [I Ltd] is gevraagd om een positieve verklaring wie partij was bij de transacties, maar zo’n verklaring kon niet afgegeven worden. Een broker brengt partijen bij elkaar, maar geeft geen openheid over die partijen. [I Ltd] heeft wel gezegd een negatieve verklaring te kunnen geven; dat heeft zij ook gedaan. Bij 3 transacties kon [I Ltd] ook geen negatieve verklaring afgeven, maar daarmee is niet gezegd dat [F Plc] de verkopende partij was. Ik begrijp dat dit betekent dat [I Ltd] niet met zekerheid kon zeggen wie wel de verkopende partij was en daarom ook niet kon verklaren dat dit niet [F Plc] was. We weten het gewoon niet.
Op uw vraag of andere pensioenfondsen dit soort vermogensbeheer doen, antwoord ik dat ik lang bij [bank] heb gewerkt. Het pensioenfonds van [N] was een klant van [bank] . Voor dat fonds zijn twee grote arbitrageactiviteiten opgezet. Ik doel op de prijsarbitrage die ik bij [bank] deed in het kader van de paraplufondsen [paraplufonds 1] en [paraplufonds 2] . (…) Het pensioenfonds van DNB maakt voor zijn vermogensbeheer gebruik van [L] die adverteert met een ‘yield enhancement product’. Ik ben echter sinds 2005 niet meer betrokken bij grote pensioenfondsen. Ik weet wel dat er in Canada een groot pensioenfonds is dat activiteiten op dit gebied ontplooit. Ik doe geen zaken met pensioenfondsen buiten mijn groep.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals voor de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende, als pensioenfonds, op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en letter b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 2010 en 2011; hierna: de Wet), in verbinding met artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971 (tekst 2010 en 2011; hierna: het Besluit), is vrijgesteld van de heffing van vennootschapsbelasting. Belanghebbende beantwoordt deze vraag in bevestigende, en de inspecteur in ontkennende zin.
Subsidiair heeft belanghebbende gesteld dat, indien zij niet als een vrijgesteld pensioenfonds kan worden aangemerkt op de grond dat zij niet voldoet aan de zogeheten werkzaamhedentoets, zij is vrijgesteld van de heffing van vennootschapsbelasting omdat zij dan evenmin voldoet aan de wetsfictie van artikel 4, aanhef en letter b, van de Wet en zij overigens geen onderneming drijft.
Tot slot is in hoger beroep evenals in eerste aanleg in geschil of belanghebbende, indien zij in het gelijk wordt gesteld, recht heeft op een integrale vergoeding van haar ter zake van het bezwaar en (hoger) beroep gemaakte (proces)kosten en of haar een vergoeding voor materiële en immateriële schade dient te worden toegekend.