Gerechtshof Amsterdam, 04-07-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3099, 15/00798 tot en met 15/00803
Gerechtshof Amsterdam, 04-07-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3099, 15/00798 tot en met 15/00803
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 4 juli 2017
- Datum publicatie
- 30 augustus 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:3099
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2015:8185, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1863, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/00798 tot en met 15/00803
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:42, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:29, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:31, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 4, Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten, Londen, 26-09-2008 [Tekst geldig vanaf 31-01-2014] art. 4, Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten, Londen, 26-09-2008 [Tekst geldig vanaf 31-01-2014] art. 27, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 16, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67d, Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 12a, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.90
Inhoudsindicatie
- Op de zaak betrekking hebbende stukken: de stukken uit het strafdossier waarvan [A], [G] en [L] kennis hebben genomen behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken en er doet zich niet een gewichtige reden voor die het niet-overleggen van die stukken rechtvaardigt. Het Hof is van oordeel dat in dit geval aan het niet-overleggen van alle op de zaak betrekking hebbende stukken geen gevolgen moeten worden verbonden.
- Het op verzoek van belanghebbende horen van getuigen: de heren [A], [G] en [L] dienen als getuigen te worden gehoord. De omstandigheid dat zij nauw betrokken zijn geweest bij de aanslagregeling en/of het doen van uitspraken op bezwaar, brengt niet mee dat zij in procedurele zin als “de inspecteur” en daarmee als procespartij moeten worden aangemerkt, en evenmin dat zij met hem dienen te worden vereenzelvigd.
- De woonplaats: er was sprake van een duurzame band van persoonlijke aard tussen belanghebbende en Nederland. Belanghebbende woonde in Nederland, was in de onderhavige jaren binnenlands belastingplichtig en voor de toepassing van het Verdrag inwoner van Nederland.
- De vereiste aangiften zijn niet gedaan: de adviseurs van belanghebbende hadden zich er minstgenomen bewust van moeten zijn dat belanghebbende naar de omstandigheden beoordeeld duurzame banden van persoonlijke aard met Nederland onderhield en derhalve binnenlands belastingplichtig was. Evenzeer hadden die adviseurs zich er bewust van moeten zijn dat de feiten niet de conclusie rechtvaardigden dat belanghebbende voor de toepassing van het Verdrag geen inwoner van Nederland was. Bij het doen van aangiften moeten zij zich – mede gelet op de evidentie van de verschuldigdheid van belasting ter zake van [ADRES 7] – ervan bewust zijn geweest dat door de inhoudelijke gebreken in de aangiften een relatief en absoluut aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Kennis en inzicht van die adviseurs worden aan de belastingplichtige toegerekend. Omkering en verzwaring van de bewijslast.
- Navordering en kwade trouw: het dient ervoor te worden gehouden dat ten aanzien van de aangiften IB/PVV 2003 en 2004 geen sprake is van kwade trouw voor zover daarin het standpunt is ingenomen dat belanghebbende buitenlands belastingplichtige was. Niet bewezen wordt geacht dat belanghebbende en/of zijn adviseurs op dit punt willens en wetens onjuist aangiften hebben gedaan, dat minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans is aanvaard dat de aangiften (op dit punt) onjuist zijn. Voor het niet-vermelden van enkele posten in zijn aangiften is belanghebbende wel te kwader trouw. Ter zake daarvan zijn de inspecteur de juiste inlichtingen onthouden. De omstandigheid dat de inspecteur niet beschikt over een navordering rechtvaardigend nieuw feit staat derhalve in zoverre niet aan navordering over 2003 en 2004 in de weg.
- Slotsom belastingaanslagen en boeten: de beslissing van de rechtbank ter zake van de belastingaanslagen en boeten wordt – met verbetering van de gronden – gehandhaafd.
Uitspraak
Kenmerken 15/00798 tot en met 15/00803
4 juli 2017
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. F.H.H. Sijbers),
en de incidenteel hoger beroepen van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
( [B] ),
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 10/1059 tot en met 10/1062, 10/4908 en 10/4909 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 3 november 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag ( [AANSLAGNUMMER 5] ) in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.300.000, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 700.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.640.000. Tegelijk met het vaststellen van deze navorderingsaanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 1.854.821.
Na tegen de hiervoor (onder 1.1.1.) gemelde navorderingsaanslag en boetebeschikking gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 29 januari 2010, die navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 514.151, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.192.375 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.634.496, alsmede de vergrijpboete verminderd tot € 470.635.
De inspecteur heeft met dagtekening 3 november 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag ( [AANSLAGNUMMER 6] ) in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.000.000, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 200.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.640.000. Tegelijk met het vaststellen van deze navorderingsaanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 12.493.577.
Na tegen de hiervoor (onder 1.2.1.) gemelde navorderingsaanslag en boetebeschikking gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 29 januari 2010, die navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.816.374, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.895.469 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.634.474, alsmede de vergrijpboete verminderd tot € 4.923.501.
De inspecteur heeft met dagtekening 11 oktober 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een belastingaanslag ( [AANSLAGNUMMER 1] ) in de IB/PVV opgelegd (welke belastingaanslag door de rechtbank is geconverteerd en ook wordt aangeduid als een navorderingsaanslag), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.000.000, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 70.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.640.000. Tegelijk met het vaststellen van deze belastingaanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 8.300.945.
Na tegen de hiervoor (onder 1.3.1.) gemelde belastingaanslag en boetebeschikking gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 29 januari 2010, die belastingaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.343.437, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.658.303 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.634.448, alsmede de vergrijpboete verminderd tot € 3.730.890.
De inspecteur heeft met dagtekening 11 oktober 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2004 een belastingaanslag ( [AANSLAGNUMMER 2] ) in de IB/PVV opgelegd (welke belastingaanslag door de rechtbank is geconverteerd en ook wordt aangeduid als een (eerste) navorderingsaanslag), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.300.000, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 70.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.640.000. Tegelijk met het vaststellen van deze belastingaanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 1.697.033.
Na tegen de hiervoor (onder 1.4.1.) gemelde belastingaanslag en boetebeschikking gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 29 januari 2010, die belastingaanslag gehandhaafd en de vergrijpboete verminderd tot € 809.809.
De inspecteur heeft met dagtekening 24 december 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag ( [AANSLAGNUMMER 7] ) in de IB/PVV opgelegd (door de rechtbank aangeduid als (tweede) navorderingsaanslag), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.345.622, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 23.613.170 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.635.200. Tegelijk met het vaststellen van deze navorderingsaanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 3.753.697.
Na tegen de hiervoor (onder 1.5.1.) gemelde navorderingsaanslag en boetebeschikking gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 20 augustus 2010, het bedrag van de primitieve aanslag ten bedrage van € 1.697.033 (alsnog) in mindering op die navorderingsaanslag gebracht en de navorderingsaanslag voor het overige gehandhaafd.
De inspecteur heeft met dagtekening 23 december 2008 aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag ( [AANSLAGNUMMER 8] ) in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.804.015, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 16.159 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.131.963.
Na tegen de hiervoor (onder 1.6.1.) gemelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 12 augustus 2010, die aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor onder 1.1.2., 1.2.2., 1.3.2., 1.4.2., 1.5.2. en 1.6.2. vermelde uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld. Bij uitspraak van 30 september 2015 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag ib/pvv 2001 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 768.050, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 890.206 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.336.108, vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig en vernietigt de boete;
- vermindert de navorderingsaanslag ib/pvv 2002 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.028.687, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 618.732 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.308.552, vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig en vermindert de boete tot een bedrag van € 410.000;
- vermindert de navorderingsaanslag ib/pvv 2003 met [AANSLAGNUMMER 7] en dagtekening 11 oktober 2006, tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.769.663, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil, vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig en vermindert de boete tot een bedrag van € 1.650.000;
- vermindert de (eerste) navorderingsaanslag ib/pvv 2004 met [AANSLAGNUMMER 2] en dagtekening 11 oktober 2006, tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.763.706, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil, vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig en vermindert de boete tot een bedrag van € 180.000;
- vernietigt de (tweede) navorderingsaanslag ib/pvv 2004 met [AANSLAGNUMMER 7] en dagtekening 24 december 2009, vernietigt de beschikking heffingsrente en vernietigt de boete;
- vermindert de aanslag ib/pvv 2005 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 813.161, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 16.159 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.112.441 en vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 10.888;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 82 aan eiser te vergoeden.”
De tegen voormelde uitspraak van de rechtbank door belanghebbende (in één geschrift) ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen bij faxbericht op 30 oktober 2015, aangevuld op 29 december 2015 en 27 januari 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft bij faxbericht van 22 april 2016 van de gelegenheid gebruik gemaakt om schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren te brengen .
Op 30 november 2016 is van de inspecteur een nader stuk ontvangen.
Het onderzoek ter zitting is geopend op 21 februari 2017 met een regiezitting. Aldaar zijn verschenen van de zijde van belanghebbende zijn gemachtigde voornoemd, tot bijstand vergezeld van mr. M.M. Mokveld. Namens de inspecteur is verschenen [B] voornoemd, tot bijstand vergezeld van [E] , [A] en [F] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal is opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 4 april 2017. Ter zitting zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde voornoemd, tot bijstand vergezeld van mr. M.M. Mokveld. Namens de inspecteur is verschenen [B] voornoemd, tot bijstand vergezeld van [E] en [F] . De inspecteur heeft voorts meegebracht [L] , [G] en [A] , die als getuigen zijn gehoord. Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst. Van het verhandelde ter zitting is een (tweedelig) proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.
Van belanghebbende is op 13 april 2017 een nader stuk c.q. pleitnota ontvangen. Van de inspecteur is op 20 april 2017 een nader stuk ontvangen. Voornoemde stukken zijn over en weer in afschrift naar partijen gezonden.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 25 april 2017. Aldaar zijn verschenen namens belanghebbende zijn gemachtigde voornoemd, tot bijstand vergezeld van mr. M.M. Mokveld. Namens de inspecteur is verschenen [B] voornoemd, tot bijstand vergezeld van [E] , [G] , [A] en [F] . Het onderzoek ter zitting is daarop gesloten en van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 De feiten
De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld :
“ [Zie overwegingen 2.1. tot en met 2.13.12. van de rechtbankuitspraak (ECLI:NL:RBNHO:2015:8185)] [2.1. ....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
2 [....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]