Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1918, 17/00341, 17/00342, 17/00392

Gerechtshof Amsterdam, 15-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1918, 17/00341, 17/00342, 17/00392

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 mei 2018
Datum publicatie
20 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:1918
Formele relaties
Zaaknummer
17/00341, 17/00342, 17/00392

Inhoudsindicatie

Binnenhavengeld; niet aannemelijk is geworden dat de gemeente (de ondergrond van) het water waarop de woonboot van belanghebbende ligt in beheer heeft. Vast staat dat de woonboot voor 13 meter is gelegen op (de ondergrond van het) water in eigendom van de gemeente en voor 5 meter is gelegen op (de ondergrond van het) water in eigendom van de provincie. Voor dat geval brengt een redelijke uitleg van de toepasselijke regelgeving mee dat de gemeente geen heffingsrecht toekomt voor het deel van de provincie. Het Hof verlaagt daarom de aanslagen binnenhavengeld

Uitspraak

kenmerken 17/00341, 17/00342 en 17/00392

15 mei 2018

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van

[X] , te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: mr. S.V. Hendriksen,

tegen de uitspraak van 8 december 2015 in de zaken met kenmerken SGR 15/4070, SGR 15/4215 en SGR 15/6360 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, de heffingsambtenaar

en

belanghebbende.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 september 2014 aan belanghebbende een aanslag Binnenhavengeld voor het derde kwartaal van 2014 opgelegd van € 177,23.

1.1.2.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 18 december 2014 aan belanghebbende een aanslag Binnenhavengeld voor het vierde kwartaal van 2014 opgelegd van € 177,23.

1.1.3.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 16 februari 2015 aan belanghebbende een aanslag Binnenhavengeld voor het eerste kwartaal van 2015 opgelegd van € 179,45.

1.2.

Na daartegen gemaakte bezwaren, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 16 april 2015 voornoemde belastingaanslagen gehandhaafd.

1.3.

De rechtbank heeft bij de uitspraak van 8 december 2015 de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld.

Het Gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 10 augustus 2016 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 21 april 2017, nr. 16/04681,

ECLI:NL:HR:2017:715 (hierna: het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

2 Loop van het geding na verwijzing

2.1.

Partijen zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest in te dienen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 7 november 2017 en de heffingsambtenaar bij brief van 8 november 2017.

2.2.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2018. Aldaar zijn verschenen belanghebbende vergezeld door zijn gemachtigde. Namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. K. van Driel. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

3 Feiten

3.1.

De Hoge Raad is in het verwijzingsarrest van de volgende feiten uitgegaan:

“2.1.1. Belanghebbende heeft een woonboot die in het derde en vierde kwartaal van 2014 en het eerste kwartaal van 2015 in de Oude Rijn binnen de gemeente Leiden (hierna: de gemeente) lag.

2.1.2.

Belanghebbende huurde sinds 1 januari 2001 de ligplaats van de woonboot, bestaande uit een perceel grond en water, van de Staat voor een bedrag van € 60,49 per huurjaar dat liep van 1 juli tot en met 30 juni daaropvolgend.

2.1.3.

Met ingang van 1 juli 2011 heeft de Staat zijn rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst tussen de Staat en belanghebbende overgedragen aan de gemeente. Belanghebbende is derhalve met ingang van 1 juli 2011 de huur voor de ligplaats verschuldigd aan de gemeente.

2.1.4.

Bij brief van 26 maart 2014 heeft de gemeente de huurovereenkomst voor de ligplaats met ingang van 1 juli 2014 opgezegd.

2.1.5.

Aan belanghebbende zijn met ingang van 1 juli 2014 aanslagen in het binnenhavengeld van de gemeente opgelegd voor het derde en het vierde kwartaal van 2014 en het eerste kwartaal van 2015 ten bedrage van € 177,23 (2014) respectievelijk € 179,45 (2015) per kwartaal. ’”

3.2.

Het Hof zal van dezelfde feiten uitgaan. Het Hof vult deze feiten als volgt aan.

3.3.

De woonboot van belanghebbende (hierna: de woonboot) is 18 meter lang.

3.4.

Uit luchtfoto’s die door de heffingsambtenaar in het geding na verwijzing zijn overgelegd en die (onder meer) zien op de onderhavige tijdvakken (het 3e en 4e kwartaal van 2014 en het 1e kwartaal van 2015) en de door de heffingsambtenaar gegeven toelichting ter zitting van het Hof volgt dat de woonboot voor 13 meter is gelegen op (de ondergrond van het) water in eigendom van de Gemeente Leiden en voor 5 meter is gelegen op (de ondergrond van het) water in eigendom van de provincie.

3.5.

De aanslagen binnenhavengeld voor het 3e en 4e kwartaal van 2014 zijn opgelegd naar een basistarief van € 136,82 voor vaartuigen tot 15 meter lang en met een verhoging van

€ 13,47 voor elke meter dat het vaartuig langer is dan 15 meter. Dit resulteerde in een verhoging van € 40,41 per kwartaal (te weten 3 meter langer dan 15 meter x € 13,47 per meter = € 40,41).

3.6.

De aanslag binnenhavengeld voor het 1e kwartaal van 2015 is opgelegd naar een basistarief van 138,53 voor vaartuigen tot 15 meter lang en met een verhoging van € 13,64 voor elke meter dat het vaartuig langer is dan 15 meter. Dit resulteerde in een verhoging van € 40,92 (te weten 3 meter langer dan 15 meter x € 13,64 per meter = in totaal € 40,92).

4 Het verwijzingsarrest

5 Geschil in hoger beroep na verwijzing

6 Beoordeling van het geschil

7 Kosten

8 Beslissing