Gerechtshof Amsterdam, 27-02-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:549, 17/00329
Gerechtshof Amsterdam, 27-02-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:549, 17/00329
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 27 februari 2018
- Datum publicatie
- 14 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:549
- Formele relaties
- Na verwijzing door: ECLI:NL:HR:2017:386
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2415
- Zaaknummer
- 17/00329
Inhoudsindicatie
Het ontijdig verstrekken van een VAR-WUO aan belanghebbende, leidt er in deze zaak toe dat de inspecteur de door belanghebbende daardoor geleden schade – getoetst aan de criteria van artt. 6:162 en 6:163 BW – moet vergoeden. Partijen zijn het erover eens dat het vast stellen bedrag aan schade € 10.000 bedraagt
Uitspraak
kenmerk 17/00329
27 februari 2018
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
respectievelijk
[X] te Leiden, belanghebbende,
gemachtigde: H.N.J. Levitus
tegen de uitspraak van 29 mei 2015 in de zaak met kenmerk SGR 14/8206 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 29 november 2013 voor het jaar 2014 bij de inspecteur een aanvraag ingediend voor een verklaring arbeidsrelatie winst uit onderneming (hierna: VAR-wuo). Met dagtekening 28 januari 2014 heeft de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking voor het jaar 2014 een verklaring arbeidsrelatie loon uit dienstbetrekking (hierna: VAR-loon) gegeven.
Het bezwaar van belanghebbende tegen de VAR-loon en het verzoek tot het (tevens) verstrekken een VAR-wuo is door de inspecteur bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 29 mei 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:11275)
als volgt op het beroep van belanghebbende beslist (in de uitspraak zijn belanghebbende en de inspecteur aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’) :
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover de afgegeven VAR-loon uit dienstbetrekking ziet op door eiseres voor 2014 voorgenomen PGB-zorgwerkzaamheden;
- wijzigt de VAR-loon uit dienstbetrekking voor zover deze ziet op de voorgenomen PGB-zorgwerkzaamheden in een VAR-winst uit onderneming en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot het betalen aan eiseres van een schadevergoeding van € 5.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 980;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.”
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak incidenteel hoger beroep (ter zake van de beslissing over belanghebbendes verzoek om schadevergoeding) ingesteld. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 18 mei 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:1498) de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 10 maart 2017, nr. 16/03271,
ECLI:NL:HR:2017:386 (hierna: het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd, de uitspraak van de rechtbank bevestigd, behoudens de beslissing omtrent de schadevergoeding en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
2 Loop van het geding na verwijzing
Partijen zijn door de griffier van het Hof bij brief in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest in te dienen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 24 juli 2017 en de inspecteur bij brief van 31 juli 2017.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 1 februari 2018 een nader stuk ingediend. De inspecteur heeft bij e-mailbericht van 2 februari 2018 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2018. Aldaar zijn verschenen belanghebbende vergezeld door haar gemachtigde, haar echtgenoot [naam echtgenoot] en [naam persoon] . Namens de inspecteur zijn verschenen
mr. [naam persoon], [naam persoon] en [naam persoon]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
3 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld.
“1. Eiseres is gediplomeerd verzorgende IG en staat sinds 9 november 2011 onder de naam [xxx] ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2. Verweerder heeft aan eiseres ten behoeve van haar werkzaamheden in de jaren 2012 en 2013 een VAR-winst uit onderneming (wuo) gegeven. In die jaren heeft eiseres AWBZ-zorg in natura verleend, onder andere via de zorginstelling [A] BV. Daarnaast heeft eiseres in die jaren zorg verleend aan particulieren die houders waren van een Persoonsgebonden Budget (PGB), na bemiddeling door [B] (hierna: [B]).
3. Met betrekking tot haar in 2014 voorgenomen AWBZ-zorg in naturawerkzaamheden en PGB-zorgwerkzaamheden heeft eiseres 29 november 2013 een VAR-wuo aangevraagd (de VAR-aanvraag). In reactie op een vragenbrief van verweerder heeft eiseres onder meer de omvang van haar verwachte PGB-zorgwerkzaamheden in 2014 ter zake van ‘Opdrachtgever 3’ te weten [B], begroot op € 5.750.
4. Tot de gedingstukken behoort een exemplaar van een overeenkomst tussen een CZ zorgkantoor en een zorgaanbieder, tevens een voor de AWBZ toegelaten zorginstelling als bedoeld in de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) alsmede een exemplaar van de in 2013 en 2014 gebruikte Algemene voorwaarden van [A] BV.
5. Een email van [A] BV [van [intercedente bij A BV]] aan eiseres van 7 februari 2014 bevat de volgende passage:
“Als je niet in het bezit bent van een VAR WUO 2014 mag je geen opdrachten van ons aannemen.”
6. Tot de gedingstukken behoort een ‘Mantelovereenkomst [B] en de zorgverlener’ gesloten tussen eiseres en [B] V.O.F. In onderdeel 4.3.9. van die overeenkomstig is onder meer vermeld:
‘In een geldige VAR is vermeld dat [eiseres] “winst uit onderneming” heeft of dat de “inkomsten voor rekeing van vennootschap van [eiseres] zijn”(VAR-wuo). Uit die VAR moet voorts blijken dat de daarin beschreven werkzaamheden waarvoor [eiseres] als zelfstandig ondernemer wordt beschouwd, overeenkomen met de werkzaamheden waarvoor deze mantelovereenkomst wordt aangegaan. [Eiseres] dient gedurende de tijd dat zorgverlener bemiddeld wordt te beschikken over een geldige VAR.’”
Het Hof zal van dezelfde feiten uitgaan. Het Hof vult deze feiten als volgt aan.
Tot de gedingstukken behoort een brief van 14 februari 2014 van [naam persoon] van [B] aan belanghebbende, welke brief als volgt luidt:
“Betreft: stopzetting bemiddeling
Rijswijk 14-2-2014
Beste [naam belanghebbende],
Helaas moet ik je melden dat wij je zonder een VAR Winst uit Onderneming we je niet
kunnen bemiddelen. Zowel voor ons als bemiddelaar als voor jouw opdrachtgevers, de
cliënten, is het risico met je huidige VAR te groot.
Jouw cliënten beschikken allen over een PGB waarmee zij de zorg inkopen. Deze cliënten
hebben er bewust voor gekozen om met ZZP-ers te werken en zij willen geen
loondienstverband met de verzorgenden. Daarom is het voor hen van groot belang dat alle
door ons bemiddelde ZZP-ers beschikken over de juiste VAR.
Zodra [je] beschikt over een VAR WUO dan horen we dat graag en kunnen we voor je opzoek
gaan naar nieuwe opdrachtgevers.
Het spijt mij dat we zo moeten handelen en dat je daardoor een grote inkomens derving
hebt, maar wij kunnen op dit moment niet anders.”
Tot de gedingstukken behoort een emailbericht van 20 maart 2014 van [intercedente bij A BV] ([xxx] zie ook onder overweging 5 van de rechtbankuitspraak) aan belanghebbende, met de volgende inhoud:
“Goedemorgen [naam belanghebbende],
We zijn inderdaad aan het afbouwen met ZZP’ers. Vanaf 01 -05-2014 is het sowieso helemaal klaar.
Het is het verstandigst om in loondienst te komen, dit is ook aan te raden. Als je dit wil, is het handig om telefonisch even aan afspraak met [naam persoon], [naam persoon] of mij te maken.
We horen graag van je zodat we je weer kunnen inzetten.”
Tot de gedingstukken behoort een algemeen geformuleerd emailbericht van 13 februari 2014 van [naam directeur van C en D], directeur [C], directeur [D], welk emailbericht belanghebbende heeft ontvangen, met de volgende inhoud:
“Beste ZZP-er,
Afgelopen maandag hebben wij u een verzoek gezonden om uw VAR-WUO naar ons toe te zenden.
Even een korte toelichting:
De belastingdienst heeft momenteel een verhoogde focus op ZZP-ers in de zorg, omdat zij vinden
dat de inzet van een ZZPer in de zorg de schijn heeft van een arbeidsrelatie tussen opdrachtgever
en ZZP-er. Het ontbreken van deze arbeidsrelatie (en dus het aantonen van een normale
opdrachtgever en ZZP-er relatie) kan aangetoond worden met een VAR-WUO.
Wij hebben het besluit genomen dat wij niet langer gebruik kunnen maken van ZZP-ers zonder deze VAR-WUO, omdat de risico’s te groot zijn. Bij deze verzoek ik u dus nogmaals om per direct uw VAR WUO aan ons toe te zenden. Mocht u hem aangevraagd hebben, of uw aanvraag, is afgewezén, zou u dit ons dan ook kunnen laten weten?
Vanaf volgende week zullen wij geen nieuwe opdrachten verstrekken aan ZZP-ers zonder VAR
WUO, dus het is ook voor uw bedrijf van groot belang uw VAR-WUO op te sturen.”
In haar incidenteel hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank heeft belanghebbende haar schade gesteld op € 11.500. Dit bedrag is gerelateerd aan de door belanghebbende (in haar verweerschrift in hoger beroep) becijferde PGB-inkomsten in 2013 ad € 11.547. De inspecteur becijfert (in zijn schriftelijke reactie van 31 juli 2017) deze PGB-inkomsten in 2013 op € 7.462, in 2014 bedragen deze PGB-inkomsten volgens de opstelling van de inspecteur € 143.