Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-11-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4593, 17/00396

Gerechtshof Amsterdam, 28-11-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4593, 17/00396

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 november 2019
Datum publicatie
25 december 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:4593
Zaaknummer
17/00396

Inhoudsindicatie

MRB. Belanghebbende is niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de auto niet gedurende het gehele tijdvak waarover de naheffing is berekend aan hem ter beschikking heeft gestaan.

Uitspraak

kenmerk 17/00396

28 november 2019

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. M.B. Chylinska (Meijer & Sarin Advocaten te Haarlem)

tegen de uitspraak van 6 juli 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/4660 van de Rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 27 juni 2016 en aanslagnummer 7830.88.310.Y.2.90001 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd van € 5.048, berekend over de periode van 5 juli 2012 tot en met 28 oktober 2015, alsmede bij beschikking een boete van € 5.048.

1.2.

Na hiertegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, met dagtekening 19 augustus 2016, de naheffingsaanslag en boetebeschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 6 juli 2017 heeft de rechtbank als volgt beslist (belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de

boete;

- vermindert de boete tot € 1.000;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op

bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 990;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen per fax op 15 augustus 2017 en gemotiveerd bij brief van 14 september 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2018. Namens belanghebbende is verschenen gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen J.E. van de Peppel en S.A. van der Kamp. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.6.

Het Hof heeft de behandeling van het hoger beroep met instemming van partijen aangehouden, in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen welke zijn gesteld aan de Hoge Raad door rechtbank Zeeland-West-Brabant in haar uitspraak van 9 juli 2018, BRE 17/228 (ECLI:NL:RBZWB:2018:3963).

1.7.

In zijn arrest van 5 april 2019, nr. 18/02986 (ECLI:NL:HR:2019:482), gelezen in samenhang met zijn arrest van 5 april 2019, nr. 18/02987 (ECLI:NL:HR:2019:483), heeft de Hoge Raad de onder 1.6 bedoelde vragen beantwoord. Partijen zijn daarvan door het Hof op de hoogte gesteld bij brief van 17 april 2019 en zijn daarbij in de gelegenheid gesteld op het laatstgenoemde arrest te reageren. De inspecteur heeft bij brief met dagtekening 1 mei 2019 op het arrest gereageerd en bericht dat hij geen nadere zitting wenst. Belanghebbende heeft bij faxbericht met dagtekening 25 september 2019 aan het Hof bericht geen nadere zitting te wensen en er op te vertrouwen dat het Hof voldoende is geïnformeerd.

1.8.

Bij aangetekende brief van 21 oktober 2019 is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om uitvoering te geven aan het door [Z] ter zitting in hoger beroep gedane aanbod om stukken over te leggen ten bewijze van zijn stelling dat de auto in de periode waarover de naheffingsaanslag is berekend (5 juli 2012 tot en met 28 oktober 2015) niet feitelijk aan [Z] ter beschikking stond. Deze brief, waarbij tevens het proces-verbaal van de zitting is gevoegd, is blijkens gegevens van PostNL op 22 oktober 2019 bezorgd op het door de gemachtigde opgegeven postadres. In voormelde brief heeft het Hof belanghebbende een termijn gesteld van vier weken om de bewijsstukken over te leggen en er op gewezen dat bij het uitblijven van een reactie het onderzoek wordt gesloten en uitspraak wordt gedaan. Een afschrift van meergenoemde brief is aan de inspecteur gezonden.

Het Hof heeft van belanghebbende geen reactie ontvangen. Daarop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiser staat sinds 13 oktober 2011 in Nederland ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna: Brp).

2. Bij een controle op 29 oktober 2015 om 17:19 uur is geconstateerd dat eiser als bestuurder van het motorvoertuig van het merk Audi met het buitenlandse (Poolse) kenteken [******] (hierna: de auto) gebruik maakte van de openbare weg in Nederland. Naar aanleiding van deze constatering heeft verweerder aan eiser met dagtekening 27 juni 2016 de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd, alsmede een boete.

3. De auto staat op naam van de partner van eiser. Op 5 juli 2012 is de auto geëxporteerd.”

2.2.

Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan nog het volgende toe.

2.3.

Tot de gedingstukken behoort een niet gedagtekende uitdraai (print) van de gegevens die tijdens de controle zijn vastgelegd, waaronder een verklaring van belanghebbende, luidende:

“Deze auto staat op naam van mijn vrouw die naast mij zit. Wij wonen al jaren in Nederland en spreken ook goed Nederlands. Wij hebben twee auto’s, een Nederlandse Golf die stuk is en deze Poolse auto. Wij weten dat wij eigenlijk belasting moeten betalen..maar belasting voor diesel is duur in Nederland.

2.4.

Tot de stukken van het geding behoort een foto(kopie) van het kentekenbewijs van de auto, waaruit blijkt dat het Poolse kentekenbewijs op naam staat van de echtgenote van belanghebbende.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is tussen partijen in geschil of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of belanghebbende is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de auto niet gedurende het gehele tijdvak waarover de naheffing is berekend aan hem ter beschikking heeft gestaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 De uitspraak van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing