Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-09-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2513, 19/1761, 19/1762

Gerechtshof Amsterdam, 22-09-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2513, 19/1761, 19/1762

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 september 2020
Datum publicatie
30 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:2513
Formele relaties
Zaaknummer
19/1761, 19/1762

Inhoudsindicatie

Accijns; art. 20, lid 2, tweede volzin van de AWR staat niet aan het opleggen van een naheffingsaanslag aan belanghebbende in de weg

Uitspraak

kenmerken 19/01761 en 19/01762

22 september 2020

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van

[belanghebbende] B.V. te [plaats], belanghebbende,

gemachtigde: mr. M. Tsoutsanis (Cees Advocaten),

tegen de uitspraak van 9 maart 2017 in de zaken met kenmerken SGR 15/7280 en SGR 15/7281 van de rechtbank Den Haag in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 12 december 2014 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de accijns opgelegd van € 307.218,71 alsmede € 28.622 aan belastingrente in rekening gebracht. Bij separate beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 4.920.

1.2.

De inspecteur heeft - na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar - bij uitspraak van 2 september 2015 de naheffingsaanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft bij de uitspraak van 9 maart 2017 het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het Gerechtshof Den-Haag heeft bij uitspraak van 22 december 2017, nrs. BK-17/00426 en BK-17/00427 (ECLI:NL:GHDHA:2017:4295) op het hoger beroep van belanghebbende als volgt beslist:

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

- vernietigt de naheffingsaanslag;

- vernietigt de boetebeschikking;

- vernietigt de beschikking belastingrente;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op

€ 4.455; en

- gelast de Inspecteur belanghebbende € 832 aan griffierechten te vergoeden.

1.5.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 november 2019, nr. 18/00474, (ECLI:NL:HR:2019:1861, hierna: “het verwijzingsarrest”) - op het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie en op het door belanghebbende ingestelde voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie - als volgt beslist:

De Hoge Raad:

- verklaart beide beroepen in cassatie gegrond,

- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen omtrent de naheffingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente,

- verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

2 Loop van het geding na verwijzing

2.1.

Belanghebbende en de inspecteur zijn door de griffier in de gelegenheid gesteld te reageren op het verwijzingsarrest. De inspecteur en belanghebbende hebben bij brief van 6 januari 2020 respectievelijk bij brief van 17 februari 2020 van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

2.2.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

3 Feiten

3.1.

De Hoge Raad is in het onder 1.5 genoemde arrest van de volgende feiten uitgegaan:

“2.1 Belanghebbende verleent in Nederland diensten op het gebied van expeditie en op- en overslag van alcoholhoudende producten. Zij heeft met het oog daarop een vergunning voor een accijnsgoederenplaats verkregen.

2.2

In de jaren 2010 en 2011 heeft belanghebbende zeven maal een partij gedistilleerde dranken ingeslagen in haar accijnsgoederenplaats. Dit deed zij in opdracht van [opdrachtgever] (hierna: [opdrachtgever] ) handelend onder de naam [X], en van [BV] B.V. (hierna: [BV] BV) handelend onder de naam [Y]. [opdrachtgever] is enig bestuurder van [BV] BV. Bij elke ingeslagen partij gedistilleerde dranken heeft [opdrachtgever] aan belanghebbende een factuur overgelegd. Deze facturen heeft belanghebbende in haar administratie bewaard. Zes facturen vermelden als leverancier de eenmanszaak [Z], de zevende factuur vermeldt als leverancier [X].

2.3

Bij de aangifte voor de accijns over het tijdvak waarin een of meer van de hiervoor in 2.2 bedoelde partijen gedistilleerde dranken in haar accijnsgoederenplaats werd ingeslagen, heeft belanghebbende om teruggaaf van accijns verzocht. De teruggaaf van accijns effectueerde zij door op de accijns die zij op grond van artikel 53 van de Wet op de accijns (hierna: de Wet) wegens uitslag tot verbruik van andere alcoholhoudende dranken was verschuldigd, het bedrag aan accijns in mindering te brengen dat volgens haar eerder voor de desbetreffende partij gedistilleerde dranken was betaald. Belanghebbende heeft telkens dit bedrag uitbetaald op een bankrekening ten name van [opdrachtgever].

2.4

Omdat het vermoeden was gerezen dat [opdrachtgever] de hiervoor in 2.2 bedoelde facturen valselijk had opgemaakt dan wel had vervalst met het oog op het verkrijgen van de hiervoor in 2.3 bedoelde bedragen, heeft de FIOD in december 2012 een strafrechtelijk onderzoek tegen [opdrachtgever] ingesteld. De Inspecteur heeft op basis van de uitkomsten van dit onderzoek het standpunt ingenomen dat de facturen vals zijn en dat voor de zeven partijen gedistilleerde dranken niet eerder accijns was voldaan. Hij heeft daarom de hiervoor in 2.3 bedoelde bedragen op de voet van artikel 20, lid 1, AWR van belanghebbende nageheven. Tegelijkertijd met het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur een verzuimboete opgelegd.”

Het Hof zal van dezelfde feiten uitgaan.

4 Geding na cassatie

5 Geschil in hoger beroep na verwijzing

6 Beoordeling van het geschil

7 Kosten

8 Beslissing