Gerechtshof Amsterdam, 16-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3701, 20/00695
Gerechtshof Amsterdam, 16-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3701, 20/00695
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 16 november 2021
- Datum publicatie
- 15 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:3701
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2018:2542, Bekrachtiging/bevestiging
- Na verwijzing door: ECLI:NL:HR:2020:1856
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1881
- Zaaknummer
- 20/00695
Inhoudsindicatie
Na verwijzing. Inkomstenbelasting; afwaardering vordering; is het afwaarderingsverlies aftrekbaar.
Uitspraak
Kenmerken 20/00695 t/m 20/00697
16 november 2021
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: [A]
tegen de uitspraken van 23 februari 2018 in de zaken met kenmerken SGR 17/2110, SGR 17/2111 en SGR 17/2114 van de rechtbank Den Haag in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
SGR 17/2110 (belastingjaar 2012)
De inspecteur heeft met dagtekening 17 juni 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 167.818 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 112.954, met daarin besloten liggend een beschikking vaststelling verlies uit werk en woning voor het jaar 2012 van nihil. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 5.039 aan belastingrente in rekening gebracht.
SGR 17/2111 (belastingjaar 2013)
De inspecteur heeft met dagtekening 29 juni 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 193.827. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 2.626 aan belastingrente in rekening gebracht.
SGR 17/2114 (belastingjaar 2014)
De inspecteur heeft met dagtekening 15 juli 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 139.149. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 453 aan belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen voor de jaren 2012, 2013 en 2014 bezwaarschriften ingediend. Bij uitspraken op bezwaar van 8 februari 2017 respectievelijk (voor het jaar 2014) 13 februari 2017 heeft de inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard en de aanslagen alsmede de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank. In twee uitspraken van 23 februari 2018 met kenmerk SGR 17/2110 (belastingjaar 2012) respectievelijk SGR 17/2111 en SGR 17/2114 (belastingjaren 2013 en 2014) heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraken van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Gerechtshof Den Haag ingekomen op 16 april 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het Gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 4 september 2019 de uitspraken van de rechtbank bevestigd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 20 november 2020 heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Partijen zijn door de griffier van het Hof bij brief van 26 november 2020 in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 22 december 2020 en de inspecteur bij brief van 10 februari 2021. Afschriften van deze brieven zijn aan de wederpartij gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De Hoge Raad heeft in zijn arrest de volgende – na verwijzing relevante – feiten vastgesteld:
“2.1.1 Belanghebbende is enig aandeelhouder van [D] B.V. (hierna: [D] ). [D] houdt alle aandelen in [E] B.V., die op haar beurt alle aandelen in verschillende groepsmaatschappijen houdt, waaronder [F] B.V. (hierna: [F] ).
De groep waartoe [D] behoort (hierna: de [D] -groep), is jarenlang gefinancierd door banken. Sinds het einde van de jaren negentig geschiedt de financiering van de [D] -groep grotendeels door belanghebbende door geldverstrekking in rekening-courant.
[F] werd aanvankelijk hoofdzakelijk gefinancierd door verschillende vennootschappen van de [D] . Deze vennootschappen leenden gelden, die zij van belanghebbende hadden geleend, door aan [F] . In 2012 zijn de gelden die belanghebbende met het oog op de financiering van [F] aan andere vennootschappen van de [D] -groep (hierna: de andere groepsvennootschappen) had verstrekt, ‘omgezet’ in een vordering in rekeningcourant van belanghebbende op [F] .In 2012 heeft belanghebbende een betaling van € 90.000 aan een derde gedaan ter voldoening van een huurschuld van [F] . Dat bedrag is tussen belanghebbende en [F] in rekening-courant geboekt.De vordering in rekening-courant van belanghebbende op [F] bedroeg eind 2012 € 560.758. Op 31 december 2012 is op die vordering een bedrag van € 20.000 aan rente bijgeschreven.
Op 8 oktober 2013 is [F] in staat van faillissement verklaard.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2012 zijn rekening-courantvordering op [F] gewaardeerd op nihil en een bedrag van € 580.758 in aftrek gebracht bij de berekening van zijn resultaat uit overige werkzaamheden. De Inspecteur heeft dit bedrag (hierna ook: het afwaarderingsverlies) niet in aftrek toegelaten.”
Aan deze vaststaande feiten voegt het Hof nog het volgende toe.
In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 heeft belanghebbende een afwaarderingsverlies ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden gebracht ter grootte van 10% van al zijn op 31 december 2009 uitstaande vorderingen op alle vennootschappen van de groep waartoe [D] behoort (hierna: de [D] -groepsvennootschappen) van in totaal € 3.210.648, derhalve voor een bedrag van € 321.065. De aanslag IB/PVV 2009 is conform de aangifte van belanghebbende vastgesteld.
Op 4 januari 2010 heeft belanghebbende met [D] een ‘Overeenkomst van kredietverstrekking in rekening-courant’ gesloten, waarin is opgenomen dat partijen de bestaande afspraken ten aanzien van de kredietverstrekking in rekening-courant schriftelijk wensen vast te leggen. In deze overeenkomst is onder meer opgenomen dat zij is aangegaan voor onbepaalde tijd, dat het saldo van de rekening-courant maximaal € 3.000.000 mag bedragen en dat de rente 2,5% bedraagt. Er zijn geen zekerheden gesteld en er is geen aflossingsschema overeengekomen. Met andere vennootschappen van de [D] -groep zijn inhoudelijk gelijkluidende overeenkomsten ter zake van kredietverstrekking in rekening-courant gesloten. De rente wordt op de hoofdsom bijgeschreven.
Op 31 december 2010 bedraagt het totaal van de rekening-courantvorderingen van belanghebbende op [D] -groepsvennootschappen (per saldo) € 3.600.550. Op 31 december 2011 is dit totaalbedrag opgelopen tot € 4.240.239.
Begin 2012 heeft belanghebbende (zoals ook vermeld in rechtsoverweging 2.1.3 van het verwijzingsarrest) een betaling gedaan van € 90.000 aan [naam] in verband met de voldoening van een oude huurschuld van [F] . Dit bedrag is met boekingsdatum 31 maart 2012 in de rekening-courant van belanghebbende met [F] als vordering van belanghebbende op [F] geboekt met de volgende vermelding: “Betaling huurschuld [adres] ”.
De in rechtsoverweging 2.1.3 van het verwijzingsarrest vermelde ‘omzetting’ van rekening-courantvorderingen van belanghebbende op andere groepsvennootschappen van de [D] -groep dan [F] in een vordering in rekening-courant van belanghebbende op [F] is geschied met als boekingsdatum 31 december 2012. Het betreft een totaalbedrag van € 470.758.
Na de onder 2.6 en 2.7 vermelde mutaties bedraagt de vordering in rekening-courant van belanghebbende op [F] € 560.758.
Belanghebbende en [F] hebben op 31 december 2012 een ‘Overeenkomst van kredietverstrekking in rekening-courant’ gesloten (hierna ook: de kredietovereenkomst). Deze overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"De ondergetekenden:
1. belanghebbende], hierna ‘partij x’,
en
2. [ [F] ], (…), hierna ‘partij y’
partij x en partij y hierna gezamenlijk te noemen ‘partijen’
In aanmerking nemend dat:
• er tussen partijen regelmatig geldtransacties plaatsvinden, welke geboekt worden op een tussen partijen bestaande rekening-courant;
• partijen met het aangaan van deze rekening-courant zich ten doel stellen, dat de geldschulden die zij jegens elkaar zullen verkrijgen niet afzonderlijk worden afgerekend, maar met elkaar worden verrekend. De in de rekening-courant opgenomen schulden en vorderingen worden van rechtswege verrekend en op ieder tijdstip is alleen het saldo verschuldigd;
• het aangaan van een rekening-courantverhouding met zich mee kan brengen dat een partij op enig moment schuldenaar kan zijn en op een ander moment schuldeiser, derhalve kan een partij in deze overeenkomst eveneens worden aangeduid als schuldeiser dan wel schuldenaar;
• partijen de bestaande afspraken ten aanzien van deze rekening-courant thans schriftelijk wensen vast te leggen in onderhavige overeenkomst van kredietverstrekking in rekening-courant, welke overeenkomst als volgt luidt;
zijn het volgende overeengekomen.
(…)
Artikel 3. Saldo
1. Ten tijde van het aangaan van deze overeenkomst bedraagt het saldo uit hoofde van de rekening-courant een bedrag van € 560.758, (…) in het voordeel van partij x waardoor partij x een vordering van het bedrag als voornoemd heeft op partij y.
2. Partijen komen overeen dat het saldo van de rekening-courant niet hoger mag zijn dan € 600.000, (…).
Artikel 4. Rente
1. Over het saldo van de rekening-courant zijn partijen over en weer een rente verschuldigd van 2,5% per jaar. (…);
2. (…). Het op grond van lid 1 geldende rentepercentage wordt berekend over het in dat boekjaar uitstaande gemiddelde saldo over en weer en wordt aan het einde van elk boekjaar gedebiteerd, respectievelijk gecrediteerd op de rekening-courant. (…).
Artikel 5. Opeisbaarheid
1. De hoofdsom of het restant daarvan en de daarover verschuldigde rente, zal terstond opeisbaar zijn:
a. In geval van (…) faillissement van één van de partijen, (…);
b. (…);
c. (…);
d. In geval van staking of beëindiging van de bedrijfsuitoefening door een van de partijen of het kennelijke voornemen daartoe;
e. (…);
f. Bij overtreding van enige bepaling van deze overeenkomst, dan wel een partij goede gronden heeft te vrezen dat de andere partij in de nakoming van zijn verplichtingen uit deze overeenkomst zal tekortschieten of een partij in zijn verhaalsmogelijkheden zal worden benadeeld.
Artikel 6. Zekerheid
Ieder der partijen verplicht zich op eerste verzoek van de andere partij voor de correcte nakoming
van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst (aanvullende) zekerheid te verstrekken
in een door deze laatstgenoemde te bepalen vorm. (…)"
Eveneens op 31 december 2012 is op de vordering in rekening-courant van belanghebbende op [F] een bedrag van € 20.000 aan rente bijgeschreven, waardoor deze vordering ultimo 2012 € 580.758 bedraagt.
Tot de gedingstukken behoren de geconsolideerde jaarstukken van de [D] -groep. In de geconsolideerde balans per 31 december 2011 is vermeld dat het eigen vermogen van de [D] -groep per 31 december 2010 € 2.729.051 negatief bedraagt en per 31 december 2011 € 3.010.273 negatief.
In de tot de gedingstukken behorende jaarrekeningen over de jaren 2008 tot en met 2012 van [F] is het volgende over haar eigen vermogen, resultaten en schulden vermeld:
Activa |
Eigen vermogen |
Resultaat |
Rekening-courant belanghebbende |
Totaal schulden |
|
2008 |
€ 255.723 |
- € 423.172 |
- € 128.673 |
€ 0 |
€ 678.895 |
2009 |
€ 166.532 |
- € 538.891 |
- € 115.719 |
€ 0 |
€ 705.423 |
2010 |
€ 159.796 |
- € 647.212 |
- € 108.321 |
€ 0 |
€ 807.008 |
2011 |
€ 179.327 |
- € 729.211 |
- € 81.999 |
€ 0 |
€ 908.538 |
2012 |
€ 16.215 |
- € 771.878 |
- € 42.667 |
€ 580.759 |
€ 788.093 |
Belanghebbende heeft voor het jaar 2012 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 335.244 negatief en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 108.099. In deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 580.758 aan afwaarderingsverlies in aftrek gebracht op het resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen. De toelichting in de aangifte vermeldt met betrekking tot het afwaarderingsverlies: "Afboeking rk. Crt. [ [F] ]".
Voor de jaren 2013 en 2014 heeft belanghebbende een inkomen uit werk en woning aangegeven van respectievelijk € 193.827 en € 139.149. Na verrekening met het door belanghebbende aangegeven verlies uit werk en woning voor het jaar 2012 bedraagt het door belanghebbende aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning voor de jaren 2013 en 2014 nihil.
Naar aanleiding van een verzoek om informatie over de ingediende aangifte IB/PVV 2012 heeft belanghebbende bij brief van 18 juni 2015 onder meer het volgende aan de inspecteur meegedeeld:
“Inkomen uit werk en woning (box 1)
Voor de specificatie van de post “Inkomsten uit ter beschikking gesteld vermogen” ad € 345.537 negatief verwijzen wij naar de bijgevoegde specificatie.
In het jaar 2012 is de vordering van [belanghebbende] op [ [D] ] en haar dochtervennoot-schappen afgewaardeerd met € 580.758. Dit in verband met slechte financiële positie van de betrokken vennootschappen en dan met name de dochtervennootschap [ [F] ]. [ [F] ] is op eigen verzoek bij vonnis van de rechtbank Den Haag d.d. 8 oktober 2013 in staat van faillissement verklaard.
De vordering van [belanghebbende] op [F] ad € 580.758 nominaal is in het zicht van het voorzienbare faillissement per ultimo 2012 tot NIHIL afgewaardeerd.”
Als bijlage bij deze brief is een “Specificatie bij de (elektronische) aangifte IB/PVV 2012” gevoegd, waarin – voor zover hier van belang – het volgende is vermeld:
“Inkomsten uit ter beschikking gesteld vermogen
Kosten Bedrag
(…) (…) (…)
Afboeking rek.crt. [D] [ [F] ]” € 580.758
(…)
Waarde overige bezittingen i.v.m. werkzaamheden
01/01 31/12
(…)
Rek.crt. [D] € 4.240.239 € 4.719.775
Afwaardering RC [D] 2009 € -321.065 € -321.065
Afwaardering RC [D] 2012 € 0 € -580.758”
Bij de aanslagregeling voor het jaar 2012 heeft de inspecteur het afwaarderingsverlies niet in aftrek toegelaten. Bij de aanslagregeling voor de jaren 2013 en 2014 heeft de inspecteur de belastbare inkomens uit werk en woning vastgesteld zonder verliesverrekening.
Tijdens de zitting na verwijzing heeft belanghebbende onder meer het volgende verklaard:
“Al mijn rekening-courantvorderingen op de [D] -groep stonden ultimo 2011 op de boekwaarde van 90% van de hoofdsom. De vorderingen zijn alleen eerder afgewaardeerd in 2009, naar 90%. Voor een specificatie van deze afwaardering verwijs ik u naar de aangifte IB/PVV voor het jaar 2012. Daarin is de begin- en eindbalans te zien. Daarin is ook te zien dat de rekening-courantvorderingen in 2009 over de hele linie met 10% zijn afgewaardeerd. (…) Voor zover die rekening-courantvorderingen tussentijds niet zijn afgelost, bedraagt de boekwaarde ervan ten tijde van de aflossing op 31 december 2012 dus 90% van de hoofdsom.
U vraagt mij naar de waarde in het economisch verkeer, direct vóór de aflossing, van de oude vorderingen op de [D] -groepsvennootschappen. In de praktijk is het verschrikkelijk moeilijk om de waarde in het economisch verkeer te bepalen. Daar begin ik niet aan, dat is een mijnenveld. Het is ook aan de orde geweest bij Hof Den Haag. Het is nogal ongelukkig gegaan. In het jaar 2009 is besloten om mijn vorderingen op de [D] -groepsvennootschappen over de volle linie met een percentage van 10 af te waarderen. Bij de tweede afwaardering per 31 december 2012 is – niet met opzet – niet volgens een vast percentage afgewaardeerd. In de aangiften IB/PVV is in twee jaren aangegeven dat een bedrag als verlies is genomen, namelijk de al genoemde 10% in de aangifte voor 2009 plus het nu in geschil zijnde bedrag in de aangifte voor 2012 (…). Er is in de sfeer van de vennootschapsbelasting door de [D] -groepsvennootschappen geen afwaarderingsverlies genomen op hun vorderingen in rekening-courant op [F] .”
3. Geding na cassatie
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 november 2020, voor zover voor het geding na verwijzing van belang, het volgende overwogen (waarbij het Gerechtshof Den Haag is aangeduid als ‘Hof’):
"2.2.1 Voor het Hof was onder meer in geschil of de afwaardering van de rekening-courantvordering ten laste van het behaalde resultaat uit overige werkzaamheden van belanghebbende kan worden gebracht.
Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Het heeft geoordeeld dat tegenover de vermindering van de vorderingen in rekening-courant op de andere groepsvennootschappen met een bedrag van in totaal € 470.758, een toename van de vordering in rekening-courant op [F] voor eenzelfde bedrag staat. Voor dit bedrag is niet sprake van de verstrekking van een nieuwe geldlening, aldus het Hof, maar van “debiteursvervanging”. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de jurisprudentie van de Hoge Raad over onzakelijke leningen ook toepassing vindt op een dergelijk geval. Gelet op de zeer slechte financiële positie van [F] in het jaar van de debiteursvervanging (2012) en de daaraan voorafgaande jaren, alsmede het daardoor ontbreken van de (feitelijke) mogelijkheid tot het bedingen van zekerheid, heeft belanghebbende met de debiteursvervanging, die plaatsvond in het zicht van het faillissement van [F] , onzakelijk gehandeld en een debiteurenrisico aanvaard dat een onafhankelijke derde niet zou hebben aanvaard, aldus het Hof. Met betrekking tot de hiervoor in 2.1.3 bedoelde geldlening van € 90.000 is het Hof tot hetzelfde oordeel gekomen.
Volgens het Hof doet aan deze oordelen niet af of het afwaarderingsverlies feitelijk ziet op de afwaardering van de vorderingen die belanghebbende had op de andere groepsvennootschappen. Het heeft voor dat oordeel in aanmerking genomen dat het afwaarderingsverlies gelijk is aan de som van de vordering die belanghebbende door de debiteursvervanging heeft verkregen op [F] (€ 470.758), de daarop bijgeschreven rente (€ 20.000) en de geldlening ter zake van de huurschuld (€ 90.000), en verder dat belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV 2012 in de toelichting met betrekking tot het afwaarderingsverlies heeft vermeld: “Afboeking rk. Crt. [D] ( [F] )”. Door de debiteursvervanging had belanghebbende immers in zoverre geen vordering meer op de andere groepsvennootschappen, aldus het Hof.
Het Hof heeft tot slot geoordeeld dat de Inspecteur niet bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat het afwaarderingsverlies aftrekbaar is, door de aangifte van belanghebbende voor de IB/PVV voor het jaar 2009 te volgen. Ook in die aangifte had belanghebbende een bedrag als afwaardering van vorderingen op vennootschappen van de [D] -groep ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden gebracht. Naar het oordeel van het Hof kan een eventuele bewuste standpuntbepaling van de Inspecteur in 2009 over de afwaardering van de vordering(en) op de [D] -groep niet betrekking hebben op de vordering van belanghebbende op [F] , aangezien die vordering pas in 2012 is verkregen.
Middel I bestrijdt het hiervoor in 2.2.3 weergegeven oordeel van het Hof.
Het Hof is bij zijn beoordeling van de aftrekbaarheid van het afwaarderingsverlies ervan uitgegaan dat de jurisprudentie van de Hoge Raad over onzakelijke leningen toepassing vindt. Daarbij is het Hof kennelijk ervan uitgegaan dat een [D] -groepsvennootschap een vordering op [F] heeft overgedragen aan belanghebbende ter aflossing van een schuld aan belanghebbende en belanghebbende dus met betrekking tot de oorspronkelijke geldverstrekking heeft bewilligd in het aantreden van een andere debiteur (“debiteursvervanging”). Volgens het Hof is daarom het afwaarderingsverlies in zijn geheel niet aftrekbaar.
Als de vordering op een [D] -groepsvennootschap ten tijde van de aflossing ervan onvolwaardig was, kan niet worden gezegd dat het vermogensverlies dat bij die gelegenheid voor belanghebbende aan het licht trad, zijn oorzaak vindt in de aanvaarding van een onzakelijk debiteurenrisico bij het aantreden van [F] als debiteur. Voor zover de nominale waarde van die vordering op dat tijdstip de waarde in het economische verkeer overtrof, komt het verlies in beginsel ten laste van het resultaat van belanghebbende.
Met zijn oordeel dat bij de beoordeling van de aftrekbaarheid van de afwaardering van de rekening-courantvordering niet van belang is of het afwaarderingsverlies ziet op de afwaardering van de vorderingen die belanghebbende had op de andere groepsvennootschappen, heeft het Hof miskend hetgeen hiervoor in 2.3.3 is overwogen. Middel I slaagt.
Middel II bestrijdt het hiervoor in 2.2.4 weergegeven oordeel van het Hof. Aangezien dat oordeel voortbouwt op het hiervoor in 2.2.3 weergegeven oordeel en dat oordeel in cassatie terecht wordt bestreden, is dit middel terecht voorgesteld. Tot cassatie kan het echter niet leiden. De stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat de Inspecteur slechts de voor het jaar 2009 gedane aangifte heeft gevolgd. Dat volstaat niet om in rechte te beschermen vertrouwen te wekken [voetnoot in origineel: Vgl. HR 13 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:BI6540, rechtsoverweging 3.4].
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.4 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.”
4 Geschil in hoger beroep na verwijzing
Na verwijzing is in geschil of de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2012, 2013 en 2014 niet op een te hoog bedrag zijn vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of een bedrag van € 580.758 aan (afwaarderings)verlies ten laste van het in 2012 behaalde resultaat uit overige werkzaamheden kan worden gebracht.