Rechtbank Den Haag, 23-02-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:2542, AWB - 17 _ 2110
Rechtbank Den Haag, 23-02-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:2542, AWB - 17 _ 2110
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 23 februari 2018
- Datum publicatie
- 6 april 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2018:2542
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2019:2537, Bekrachtiging/bevestiging
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2021:3701, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 2110
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Tbs-resultaat. Onzakelijke lening.
Eiser is enig aandeelhouder van een BV die op haar beurt middellijk en onmiddellijk aandeelhouder van een groot aantal groepsmaatschappijen. Ultimo 2009 had eiser in totaal voor € 3.210.649 aan vorderingen in rekening-courant op de groepsmaatschappijen. In zijn aangifte IB/PVV voor 2009 heeft eiser die vorderingen met 10% afgewaardeerd. De aanslag over dat jaar is conform de aangifte vastgesteld. Ultimo 2011 was het totaal van de vorderingen opgelopen tot € 4.240.239 waarvan € 4.000 was verstrekt aan X BV en de rest aan andere groepsmaatschappijen. Ultimo 2012 was het totaal van de vorderingen opgelopen tot € 4.722.192, waarvan € 560.758 was verstrekt aan X BV. Met X BV is eiser op 31 december 2012 is eiser een nieuwe overeenkomst van kredietverstrekking in rekening-courant aangegaan. Omdat X BV in 2013 failliet ging heeft eiser zijn vordering op X BV ultimo 2012 afgewaardeerd tot nihil en deze afwaardering aangegeven als tbs-verlies. Verweerder heeft de aftrek echter geweigerd omdat sprake zou zijn van een onzakelijke lening. In geschil is of dit terecht is.
Hoewel verweerder dit niet heeft aangevoerd, oordeelt de rechtbank, met toepassing van artikel 8:69 van de Awb, dat sprake is van een nieuwe kredietverstrekking aan X BV per 31 december 2012. En omdat dit krediet werd verstrekt in het zicht van het faillissement van X BV komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een bodemlozeputlening en het verlies dus niet aftrekbaar is. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel, omdat de afwaardering in 2009 wel werd geaccepteerd, wijst de rechtbank af omdat het krediet aan X BV niet kan worden vereenzelvigd met de in 2009 afgewaardeerde vorderingen en verweerder bovendien voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld en aannemelijk gemaakt om ten aanzien van het krediet aan X BV een ander standpunt in te nemen.
Beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/2110
(gemachtigde: mr. T.H. Huisman),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 167.818 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (bisb) van € 112.954. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 5.039 aan belastingrente berekend en is – impliciet – bij beschikking het verlies uit werk en woning op nihil vastgesteld.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 februari 2017 de aanslag en daarbij gegeven beschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2017.
Eiser is verschenen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] .
Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de beroepen van eiser tegen de aan hem opgelegde aanslagen IB/PVV voor de jaren 2013 en 2014, zaaknummers SGR 17/2111 en SGR 17/2114. Al hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd wordt tevens geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in de onderhavige zaak.
Overwegingen
1. Eiser is enig aandeelhouder van [B.V. X] ( [B.V. X] ). [B.V. X] is enig aandeelhouder van [B.V. Y] ( [B.V. Y] ) en op haar beurt is [B.V. Y] enig aandeelhouder van verschillende groepsmaatschappijen, waaronder [B.V. Z] ( [B.V. Z] ). [B.V. X] vormt met haar dochtermaatschappijen de [groep] die zich bezig houdt met dienstverlening op het gebied van accountancy en belastingadvies.
2. In 1997 heeft de ING Bank (de Bank) aan [B.V. Y] een offerte aangeboden voor het verstrekken van een krediet in rekening-courant van fl 2.000.000 ten behoeve van de gehele [groep] . Die offerte is toen geaccepteerd. Eén van de voorwaarden waaronder dit krediet werd verstrekt was dat een vordering van eiser op de [groep] van fl 2.800.000 werd achtergesteld op de vordering van de Bank. In een later jaar, maar welk jaar dat is geweest, is niet meer te achterhalen, heeft eiser het door de Bank verstrekte krediet in privé overgenomen.
3. Op 31 december 2009 had eiser vorderingen in rekening-courant op de [groep] van in totaal € 3.210.649. In zijn aangifte IB/PVV voor 2009 heeft eiser een afwaardering opgenomen van 10% van zijn gehele vordering op de [groep] . Die aangifte is elektronisch ingediend. Vervolgens heeft eiser tevens de papieren versie van de aangifte ingestuurd waarin die afwaardering is toegelicht. De aanslag IB/PVV over 2009 is zonder controle door verweerder conform eisers aangifte vastgesteld.
4. Op 31 december 2010 was het totaal van deze vorderingen opgelopen tot € 3.600.550 en op 31 december 2011 tot € 4.240.239. Van dit krediet was € 4.000 verstrekt aan [B.V. Z] en € 4.236.239 aan andere groepsmaatschappijen. Op 31 december 2012 was het totaal van de vorderingen opgelopen tot € 4.722.192. Daarvan was € 560.758 verstrekt aan [B.V. Z] en € 4.161.434 aan andere groepsmaatschappijen.
5. Op 31 december 2012 is eiser met [B.V. Z] een “Overeenkomst van kredietverstrekking in rekening-courant” aangegaan (de overeenkomst). De schriftelijke vastlegging van deze overeenkomst behoort in kopie tot de gedingstukken en luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“De ondergetekenden:
1. [Eiser], hierna ‘partij x’,
en
2. [ [B.V. Z] ], (…), hierna ‘partij y’
Partij x en partij y hierna gezamenlijk te noemen ‘partijen’
In aanmerking nemend dat:
er tussen partijen regelmatig geldtransacties plaatsvinden, welke geboekt worden op een tussen partijen bestaande rekening-courant;
partijen met het aangaan van deze rekening-courant zich ten doelstellen, dat de geldschulden die zij jegens elkaar zullen verkrijgen niet afzonderlijk worden afgerekend, maar met elkaar worden verrekend. (…).
Artikel 3. Saldo
1. Ten tijde van het aangaan van deze overeenkomst bedraagt het saldo uit hoofde van de rekening-courant een bedrag van € 560.758, (…) in het voordeel van partij x waardoor partij x een vordering van het bedrag als voornoemd heeft op partij y.
2. Partijen komen overeen dat het saldo van de rekening-courant niet hoger mag zijn dan € 600.000, (…).