Gerechtshof Amsterdam, 19-04-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1174, 200.289.651/01
Gerechtshof Amsterdam, 19-04-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1174, 200.289.651/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 april 2022
- Datum publicatie
- 31 mei 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2022:1174
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2020:7011
- Zaaknummer
- 200.289.651/01
Inhoudsindicatie
De door appellante gevorderde verklaring voor recht heeft uitsluitend betrekking op de vaststelling van de waarde van onteigende effecten in een hypothetisch faillissement (van SNS Reaal), terwijl de vraag naar de waarde van die effecten voorligt in de schadeloosstellingsprocedure bij de Ondernemingskamer. Er is niet voldaan aan het evenredigheidscriterium van artikel 3:303 BW (‘voldoende’ belang) vanwege de context waarin de verklaring voor recht wordt gevraagd.
Uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.289.651/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/678464 / HA ZA 20-87
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 april 2022
inzake
STICHTING BEHEER SNS REAAL,
gevestigd te Utrecht,
appellante,
advocaat: mr. I. Spinath te Amsterdam,
tegen
SRH N.V. (voorheen: SNS REAAL N.V.),
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde sub 1,
niet verschenen,
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te Den Haag,
geïntimeerde sub 2,
advocaat: mr. R.G.J. de Haan te Amsterdam.
Appellante wordt hierna Stichting Beheer genoemd, geïntimeerde sub 1 SRH en geïntimeerde sub 2 de Staat.
1 De zaak in het kort
SNS Reaal N.V. heeft aan Stichting Beheer effecten uitgegeven, door partijen ‘Stichting Securities’ genoemd. De Stichting Securities zijn op 1 februari 2013 onteigend. In verband daarmee heeft Stichting Beheer aanspraak op een door de Ondernemingskamer op de voet van artikel 6:2 e.v. Wft vast te stellen (en door de Staat te betalen) schadeloosstelling. De Ondernemingskamer heeft bij de schadevaststelling tot uitgangspunt genomen dat, in de situatie dat geen onteigening zou hebben plaatsgevonden, het te verwachten toekomstperspectief een faillissement van SNS Reaal N.V. zou zijn geweest. Stichting Beheer wil van de gewone burgerlijke rechter antwoord hebben op de vraag of de Stichting Securities verifieerbaar zouden zijn geweest in dat (hypothetische) faillissement. Haar gedachte is dat de door de Ondernemingskamer vast te stellen schadeloosstelling aanmerkelijk hoger zal uitvallen dan nu het geval is, als deze vraag door de gewone burgerlijke rechter bevestigend wordt beantwoord. De rechtbank heeft de vordering van Stichting Beheer afgewezen bij gebrek aan voldoende belang.
2 Het geding in hoger beroep
Stichting Beheer is bij dagvaarding van 1 februari 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2020, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen Stichting Beheer als eiseres en SRH en de Staat als gedaagden (ECLI:NL:RBAMS:2020:7011).
Op de rol van 9 februari 2021 heeft het hof verstek verleend aan SRH.
Stichting Beheer en de Staat hebben de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, zonder producties,
- memorie van antwoord, met een productie.
Stichting Beheer en de Staat hebben de zaak ter zitting van dit hof van 2 februari 2022 doen toelichten, Stichting Beheer door mr. Spinath voornoemd en mr. N.B. Pannevis, advocaat te Amsterdam, en de Staat door mr. De Haan voornoemd en mrs. D.H. Tilanus en B.S.D. Sanders, advocaten te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die aan het hof zijn overhandigd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Stichting Beheer heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vordering van Stichting Beheer zal toewijzen.
De Staat heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Stichting Beheer in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
3 Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
Stichting Beheer was tot 2006 de enige aandeelhouder van SRH, die destijds nog SNS Reaal N.V. heette (hierna: SNS Reaal). Bij de beursgang in 2006 gaf SNS Reaal nieuwe aandelen uit en verkocht Stichting Beheer een groot pakket bestaande aandelen. In de jaren 2007 en 2008 is het belang van Stichting Beheer in SNS Reaal verder teruggelopen, maar Stichting Beheer bleef meerderheidsaandeelhouder.
Eind 2008 verkeerde SNS Reaal als gevolg van de kredietcrisis in een zwakke solvabiliteitspositie. SNS Reaal, Stichting Beheer en de Staat hebben toen, in overleg met De Nederlandsche Bank N.V. (hierna: DNB), gesproken over een kapitaalinjectie door de Staat en door Stichting Beheer. Het zou moeten gaan om zogenaamd ‘core tier 1 capital’.
De Staat heeft daarop € 750 miljoen gestort en SNS Reaal heeft daarvoor ‘State Securities’ uitgegeven. Stichting Beheer heeft een bedrag van € 500 miljoen gestort en SNS Reaal heeft daarvoor ‘Stichting Securities’ uitgegeven (hierna ook: de Core Tier 1 Securities). In artikel 3.1 van de in dit verband op 11 december 2008 opgestelde ‘Terms and Conditions of the Stichting Securities’ is daarover het volgende bepaald:
Status and Subordination of the Stichting Securities
The Stichting Securities constitute direct, unsecured, subordinated liabilities of the Issuer [SNS Reaal, hof] and rank pari passu without any preference among themselves. The Stichting Securities will rank pari passu with the Ordinary Shares and the B Shares of the Issuer (except that the Stichting Securities do not carry voting rights and do not qualify as formal share capital of the Issuer) and will be subordinated to the Senior Claims (as defined below).
For the purpose of this Condition:
“ subordinated to the Senior Claims ” means and has the effect that any claims or rights that a Holder has under the Stichting Securities against the Issuer (the “ Junior Claims ”) are subordinated in right of payment (including any prepayment, repayment, distribution, set-off or recovery, whether in cash or in kind) in respect of all claims that any creditor of the Issuer has at any time against the Issuer (the “ Senior Claims ”). If (in the event of a winding-up, dissolution, or otherwise) the amount of payments to be made under the Junior Claims is to be calculated: (i) first it shall be calculated the amount to be paid on the Senior Claims and the Junior Claims based on their statutory ranking; (ii) second the amount to be paid towards the Junior Claims based on their statutory ranking shall be paid instead towards the Senior Claims (for the avoidance of doubt: if and to the extent any amounts remain due under the Senior Claims);
“ rank pari passu with the Ordinary Shares and the B Shares ” means and has the effect that any proceeds remaining after payment of the Senior Claims (the “ Excess Proceeds ”) shall be applied towards payment of amounts due under the Ordinary Shares, the B Shares and the Junior Claims on a pro rata basis based on the nominal amount of the Ordinary Shares, the nominal amount of the B Shares and the Initial Nominal Amount of the Stichting Securities (the “ Attributed Amount ”). The Holders shall not have any rights to and, shall, to the extent necessary (upon acquiring any Stichting Securities) waive their rights to, receive payment of the Excess Proceeds which they may be entitled to receive on the basis on the statutory ranking of Junior Claims vis-à-vis the Ordinary Shares and the B Shares in excess of the Attributed Amount in respect of the Stichting Securities.
Bij besluit van 1 februari 2013 heeft de Minister van Financiën (hierna: de Minister) onder meer de door SNS Reaal uitgegeven effecten (inclusief alle aandelen die Stichting Beheer in SNS Reaal hield en alle Stichting Securities) onteigend.
Artikel 6:8 Wet op het financieel toezicht (Wft) bepaalt dat partijen van wie effecten worden onteigend recht hebben op een schadeloosstelling. Artikel 6:10 Wft bepaalt dat deze schadeloosstelling (lid 1) wordt vastgesteld door de ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Ondernemingskamer). Een schadeloosstellingsprocedure begint (lid 2) met een aanbod tot schadeloosstelling van de Minister en een verzoek aan de Ondernemingskamer om de schadeloosstelling overeenkomstig dat aanbod vast te stellen.
Op 4 maart 2013 heeft de Minister alle rechthebbenden ten aanzien van de onteigende effecten een schadeloosstelling van nihil aangeboden en een verzoekschrift ingediend bij de Ondernemingskamer, waarin hij heeft verzocht de schadeloosstelling overeenkomstig dit aanbod vast te stellen. Diverse belanghebbenden, waaronder Stichting Beheer, hebben tegen dit verzoek verweer gevoerd. Daarmee is een procedure gaan lopen bij de Ondernemingskamer (hierna: de Schadeloosstellingsprocedure).
In de Schadeloosstellingsprocedure heeft de Ondernemingskamer bij tussenbeschikking van 11 juli 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:1966) overwogen dat de Minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van alle onteigende effecten nihil was. Zij achtte daarom aannemelijk dat het aanbod van de Minister geen volledige vergoeding vormde voor de door de betrokkenen geleden schade en heeft aangekondigd deskundigen te zullen benoemen om te rapporteren over de werkelijke waarde van de verschillende onteigende effecten. In rov. 5.11 van deze beschikking heeft de Ondernemingskamer voorts als volgt overwogen:
(…) De Ondernemingskamer dient de vraag of de vorderingen zijn achtergesteld – voor zover dat relevant is voor de vaststelling van de schadeloosstelling – zelfstandig te beoordelen. De Ondernemingskamer geeft dat oordeel uitsluitend in het kader van de beoordeling van de schadeloosstelling. Het uiteindelijke oordeel of een bepaalde vordering al of niet is achtergesteld is aan de gewone burgerlijke rechter. Dat geldt ook voor de overige oordelen van de Ondernemingskamer over civielrechtelijke verhoudingen, zoals het oordeel over de hierna te behandelen kwestie met betrekking tot de 403-verklaring. In deze zin hebben deze oordelen van de Ondernemingskamer een voorlopig karakter.
Rov. 6.45, 6.50 en 6.54 van deze tussenbeschikking bevatten vergelijkbare oordelen.
Voorts heeft de Ondernemingskamer onder Achterstelling onderhandse leningen: Stichting Beheer in deze tussenbeschikking onder meer overwogen:
Deze duidelijke achterstelling [in artikel 3.1 van de ‘Terms and Conditions of the Stichting Securities’, hof] wordt niet ontkracht doordat de achtergrond van de transactie versterking van het kernkapitaal van SNS Reaal en haar dochtervennootschappen was. De achterstelling strookt immers met die achtergrond. In het licht daarvan kan de achterstelling – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – niet als uitsluitend “cosmetisch” worden beschouwd, althans niet in die zin, dat de in de Terms and Conditions opgenomen achterstelling geen deel uitmaakt van de rechtsverhouding tussen partijen. De omstandigheid dat SNS Reaal een deel van de lening heeft afgelost – repurchase van securities – maakt dit niet anders. Aflossing van achtergestelde vorderingen hoeft immers – zo voert ook de Minister aan (pleitnota repliek 2.1) – niet strijdig te zijn met het karakter van achterstelling. Bij dit oordeel heeft de Ondernemingskamer ook in aanmerking genomen dat SNS Reaal de Stichting Beheer SNS Reaal Core Tier 1 securities in haar gepubliceerde jaarverslag uitdrukkelijk als achtergesteld [heeft] vermeld (jaarverslag 2011, bladzijde 136, productie 7 bij verzoekschrift).
De Ondernemingskamer heeft tussentijds cassatieberoep van deze tussenbeschikking opengesteld. Van die mogelijkheid hebben zowel de Staat als meerdere belanghebbenden gebruik gemaakt (Stichting Beheer echter niet).
Bij beschikking van 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:661) heeft de Hoge Raad deels de tussenbeschikking van de Ondernemingskamer van 11 juli 2013 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing teruggewezen naar de Ondernemingskamer en voor het overige het cassatieberoep verworpen. De Hoge Raad overwoog in deze beschikking onder meer:
De ondernemingskamer heeft in rov. 5.11 geoordeeld dat zij de vraag of bepaalde vorderingen zijn achtergesteld – voor zover dat relevant is voor de vaststelling van de schadeloosstelling – zelfstandig dient te beoordelen en dat zij dat oordeel uitsluitend geeft in het kader van de vaststelling van de schadeloosstelling. Anders dan waarvan het onderdeel uitgaat, houdt het bestreden oordeel slechts in dat de burgerlijke rechter niet is gebonden aan oordelen over civielrechtelijke verhoudingen die de ondernemingskamer aan de vaststelling van de schadeloosstelling ten grondslag legt. Het bestreden oordeel houdt niet in dat de ondernemingskamer in de onderhavige procedure over bedoelde verhoudingen geen bindende eindbeslissingen zou kunnen geven of dat beslissingen in een gewone civielrechtelijke procedure van invloed zouden kunnen zijn op het recht op of de vaststelling van de schadeloosstelling in het kader van de Interventiewet.
De klacht mist feitelijke grondslag en kan dus niet tot cassatie leiden.
Kort daarvoor (bij dagvaarding van 23 februari 2015) was Stichting Beheer bij rechtbank Amsterdam een procedure tegen SNS Reaal gestart. Daarin vorderde zij een verklaring voor recht dat, kort samengevat, de in de Stichting Securities belichaamde vorderingen concurrente vorderingen betreffen. De Staat heeft zich in deze procedure aan de zijde van SNS Reaal gevoegd. De vordering van Stichting Beheer in die procedure (hierna: de Achterstellingsprocedure) is door de rechtbank afgewezen bij vonnis van 18 mei 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2845). Dit vonnis is door dit hof bekrachtigd bij arrest van 22 mei 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:1812). Het door Stichting Beheer ingestelde cassatieberoep is door de Hoge Raad verworpen bij arrest van 3 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:592).
Bij tussenbeschikking van 26 februari 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:594) heeft de Ondernemingskamer in de Schadeloosstellingsprocedure – kort samengevat – deskundigen benoemd en een deskundigenbericht bevolen, onder aanhouding van iedere verdere beslissing. Verder heeft zij, voor zover van belang, als volgt overwogen:
De voorlopige oordelen (het uiteindelijke oordeel is aan de gewone burgerlijke rechter; zie wat betreft Stichting Beheer in het bijzonder de in 2.10 genoemde procedure [waarmee de Achterstellingsprocedure wordt bedoeld, hof]) van de Ondernemingskamer dat de Stichting Beheer SNS Reaal Core Tier 1 securities en de FNV Stichting lening 1997-2014 zijn achtergesteld (r.o. 6.47 en 6.51), zijn in cassatie niet bestreden en gelden daarom als uitgangspunt bij de bepaling van de werkelijke waarde als bedoeld in artikel 6:9 lid 1 Wft van deze vermogensbestanddelen. (…)
Nadat de deskundigen op 28 april 2018 hun bericht hadden uitgebracht, heeft de Ondernemingskamer op 16 april 2019 weer een tussenbeschikking gegeven (ECLI:NL:GHAMS:2019:1296). Daarin heeft zij een nader deskundigenbericht gelast. Bij deze tussenbeschikking heeft de Ondernemingskamer aangenomen dat, in de situatie dat geen onteigening zou hebben plaatsgevonden, het te verwachten toekomstperspectief een faillissement van SNS Reaal zou zijn geweest.
De Ondernemingskamer heeft (in rov 2.45) overwogen dat de vorderingen uit hoofde van de Core Tier 1 Securities ook in een faillissement van SNS Reaal een gelijke rangorde zouden hebben als de door SNS Reaal uitgegeven gewone aandelen en aandelen B, zodat ervan moet worden uitgegaan dat een curator in het faillissement van SNS Reaal zich met een beroep daarop met succes zou hebben kunnen verzetten tegen de verificatie van de vorderingen van Stichting Beheer uit hoofde van de Core Tier 1 Securities en dat daarop, zoals de deskundigen ook hebben aangenomen, in het faillissement van SNS Reaal geen uitkering zou hebben plaatsgevonden.
Mr. Spinath heeft bij brief van 20 mei 2019 namens Stichting Beheer de Ondernemingskamer verzocht terug te komen van deze beslissing. De Ondernemingskamer heeft daarop bij brief van 19 juni 2019 beslist. Uit deze brief blijkt dat zij de (overige) partijen in de Schadeloosstellingsprocedure in de gelegenheid heeft gesteld op het verzoek van Stichting Beheer te reageren en dat meerdere partijen van die gelegenheid gebruik hebben gemaakt. Het oordeel van de Ondernemingskamer luidde dat zij geen aanleiding zag terug te komen van haar beslissing in rov. 2.45 van de tussenbeschikking van 16 april 2019. Zij motiveerde dat voor zover van belang als volgt:
De Ondernemingskamer stelt voorop dat het oordeel van de Ondernemingskamer in r.o. 2.45 van haar beschikking van 16 april 2019 dat de vorderingen uit hoofde van de Core Tier 1 Securities ook in faillissement van SNS Reaal een gelijke rangorde zouden hebben als de door SNS Reaal uitgegeven gewone aandelen en aandelen B, een bindende eindbeslissing is in het kader van de onderhavige procedure die strekt tot vaststelling van de aan de onteigende partijen toekomende schadeloosstelling. Daaraan doet niet af dat, zoals Stichting Beheer aanvoert, de gewone burgerlijke rechter bevoegd is te oordelen over de van toepassing zijnde Terms en Conditions.
Ook het (subsidiaire) verzoek van Stichting Beheer om tussentijds cassatieberoep in te mogen stellen heeft de Ondernemingskamer bij deze brief afgewezen. Hiertoe overwoog de Ondernemingskamer dat alle in de Schadeloosstellingsprocedure betrokken partijen belang hebben bij een voortvarende vaststelling van de schadeloosstelling waarop zij aanspraak hebben.
In de Schadeloosstellingsprocedure heeft op 24 september 2020 een zitting plaatsgevonden en op 11 februari 2021 heeft de Ondernemingskamer haar eindbeschikking gegeven (ECLI:NL:GHAMS:2021:316). Daarin heeft de Ondernemingskamer onder meer overwogen:
Met betrekking tot de Core Tier 1 Securities van de Stichting heeft de Ondernemingskamer (in rov. 2.45 van de tussenbeschikking van 16 april 2019) geoordeeld dat een curator zich met succes had kunnen verzetten tegen verificatie van de vorderingen uit hoofde van de Core Tier 1 Securities. Dat oordeel berust op de vaststelling dat bij de uitgifte van de Core Tier 1 Securities is overeengekomen en vastgelegd in de van toepassing zijnde Terms and Conditions, dat de vorderingen uit hoofde van de Core Tier 1 Securities ook in een faillissement van SNS Reaal een gelijke rangorde zouden hebben als de door SNS Reaal uitgegeven gewone aandelen en aandelen B. (…)
slotsom waarde van onteigende effecten en vermogensbestanddelen
De Ondernemingskamer stelt met inachtneming van al hetgeen hiervoor en in haar eerdere beschikkingen is overwogen de waarde van de onteigende effecten en vermogensbestanddelen van SNS Bank en SNS Reaal per 1 februari 2013 vast als volgt:
Effecten, uitgegeven door of met medewerking van SNS Reaal, onderscheidenlijk SNS Bank,
onteigend ten name van de Staat:
gewone aandelen SNS Reaal; € 0
aandelen B SNS Reaal; € 0
Stichting Beheer SNS Reaal Core Tier 1 securities; € 0
(…)
Stichting Beheer en de Staat hebben cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van de Ondernemingskamer van 11 februari 2021. Blijkens de toelichting ter zitting in hoger beroep van 2 februari 2022 begint de eerste cassatieklacht van Stichting Beheer als volgt:
Het oordeel dat de vorderingen van Stichting Beheer een gelijke rangorde hebben als de aandelen SNS Reaal en dat daarom de vorderingen niet voor verificatie in aanmerking komen is onjuist (dan wel onbegrijpelijk). (…)