Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-06-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1820, 21/00458

Gerechtshof Amsterdam, 07-06-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1820, 21/00458

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 juni 2022
Datum publicatie
10 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1820
Formele relaties
Zaaknummer
21/00458
Relevante informatie
Art. 7:4 lid 2 Awb, Art. 6:17 Awb, Art. 40 Wet WOZ

Inhoudsindicatie

Reikwijdte art. 7:4 Awb en art. 40 Wet WOZ juncto art. 6:17 Awb; WOZ-waarde woning.

Uitspraak

Kenmerk 21/00458

7 juni 2022

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: G. Gieben)

tegen de uitspraak van 17 mei 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/1715 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Heerhugowaard, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2019 de waarde van de onroerende zaak bekend als [adres 1] te [woonplaats] (hierna: de woning) op de waardepeildatum 1 januari 2018 voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 324.000 (hierna: de WOZ-waarde). In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2019 bekendgemaakt.

1.2.

Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 27 januari 2020, de WOZ-waarde en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 17 mei 2021 ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof per fax ingekomen op 28 juni 2021. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2022. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar een, reeds bij belanghebbende bekend, nader stuk gedateerd 29 maart 2022 ingebracht. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiseres is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een geschakelde woning met een aangebouwde garage. De inhoud van de woning is ongeveer 454 m3, de aangebouwde garage heeft een oppervlakte van 15 m2 en de oppervlakte van het perceel is 291 m2.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast.

2.3.

In de bezwaarfase is aan belanghebbende een taxatieverslag verstrekt waarin de WOZwaarde van de woning per 1 januari 2018 is vastgesteld op € 324.000.

2.4.

De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem voor de woning vastgestelde waarde in beroep onder meer een matrix overgelegd (‘Overzicht taxatiewaarden’), met daarin opgenomen (verkoop)gegevens van een vijftal objecten (hierna: de vergelijkingsobjecten). Hierin is het volgende vermeld.

[de matrix]

Daarnaast heeft de heffingsambtenaar bij zijn verweerschrift in eerste aanleg foto’s ingebracht van de gevels van elk van de vergelijkingsobjecten.

2.5.

Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar onder andere het volgende verklaard:

“Via WOZ360 is gebleken dat [adres 2] inderdaad een inhoud heeft van 476 m3 (inclusief de inpandige garage); uitgaande van een inhoud van 476 m3, is de kubiekemeterprijs van deze referentiewoning € 500. Dit kan niet leiden tot de conclusie dat de waarde van de onderhavige woning te hoog is vastgesteld.

Desgevraagd bevestig ik dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken ten minste een week ter inzage hebben gelegen voorafgaand aan het hoorgesprek.

(…)

De waarde van de woning is voor het jaar 2019 vastgesteld op € 324.000, voor het jaar 2020 op € 341.000 (hiertegen is geen bezwaar gemaakt) en voor het jaar 2021 aanvankelijk op € 370.000. De waarde voor het jaar 2021 is na bezwaar verlaagd naar € 345.000, dus meer in lijn met de WOZ-waarde in eerdere jaren.”

2.6.

Tot de gedingstukken behoort een vragenformulier van Previcus Vastgoed (kantoor van de gemachtigde van belanghebbende) waarop belanghebbende informatie met betrekking tot de woning heeft ingevuld. Hierin staat onder andere het volgende vermeld:

“Garage is aangelengd in 2004. Was eerst de korte variant en is in 2004 vergroot. Nu iets (5 m2) groter dan de grote variant. Maar omdat ik via de woonkamer deze ruimte in kan, ziet de gemeente het als “aanlenging van woonkamer”. De hete luchtverwarming is echter hier niet op gebouwd. Dus staat hier een oud type gaskachel voor verwarming. (…) Kruipruimte vochtig; zilvervisjes op begane grond; waarschijnlijk door kruipruimte. (…)”

In het formulier heeft belanghebbende voorts onder nadere het volgende aangegeven met betrekking tot de kwaliteit van de woning:

“Kwaliteit Pand (…)  matig  voldoende (…)

Kwaliteit schilderwerk (…)  matig  voldoende (…)

Leeftijd keuken = 2001 (…)  15 jaar en ouder

Leeftijd badkamer (…)  7-15 jaar (…)

Leeftijd sanitair (…)  7-15 jaar (…)

Leeftijd CV installatie/ketel (…)  15 jaar en ouder (…)”

2.7.

Als bijlage bij zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de heffingsambtenaar een foto ingebracht waarop de keuken van de woning zichtbaar is. In de bijlage bij zijn nader stuk van 29 maart 2022 heeft de heffingsambtenaar voorts onder andere twee foto’s van de buitenzijde van de woning ingebracht.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase mocht volstaan met het ter inzage leggen van de door de gemachtigde – in aanvulling op het taxatieverslag – gevraagde gegevens, dan wel (afschriften van) deze gegevens aan de gemachtigde had moeten toezenden. Belanghebbende meent van wel en beroept zich daartoe op artikel 7:4 juncto 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 40 van de Wet WOZ. De inspecteur meent daarentegen dat uit die artikelen geen zodanige toezendverplichting voortvloeit.

Voorts is in hoger beroep eveneens in geschil of de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing