Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-11-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3366, 21/00474 t/m 21/00477

Gerechtshof Amsterdam, 15-11-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3366, 21/00474 t/m 21/00477

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 november 2022
Datum publicatie
30 november 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:3366
Formele relaties
Zaaknummer
21/00474 t/m 21/00477
Relevante informatie
Art. 8:74 Awb, Art. 8:75 Awb, Art. 8:108 Awb, Art. 30g AWR, Art. 30 fe AWR, Art. 6:22 Awb

Inhoudsindicatie

Ingeval van ambtshalve verminderingen aanslagen IB/PVV bestaat geen recht op vergoeding heffings- of belastingrente. Reeds daarom geen benadeling door achterwege blijven hoorgesprek. De rechtbank heeft alle beroepen ongegrond verklaard. Op grond van artikel 8:74, lid 1, Awb was de rechtbank daarom niet verplicht om te bepalen dat het griffierecht wordt vergoed door de inspecteur. Wel mocht zij bepalen dat het betaalde griffierecht door de inspecteur geheel of gedeeltelijk wordt vergoed (artikel 8:74, lid 2, Awb).

Uitspraak

kenmerken 21/00474 t/m 21/00477

15 november 2022

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )

tegen de uitspraak van 26 mei 2021 in de zaken met kenmerken HAA 20/2072, HAA 20/2755, HAA 20/2756 en HAA 20/3253 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

kenmerk 21/00477 (HAA 20/3253)

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.778 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 47.461. Op verzoek van belanghebbende heeft de inspecteur bij beschikking van 27 september 2019 de aanslag ambtshalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.778 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 37.581. Daarbij is een bedrag aan heffingsrente vergoed van € 382.

1.1.2.

Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 4 mei 2020, afgewezen.

kenmerk 21/00474 (HAA 20/2072)

1.2.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.092 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 30.521. Op verzoek van belanghebbende heeft de inspecteur bij beschikking van 27 september 2019 de aanslag ambtshalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.092 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 27.881.

1.2.2.

Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 20 februari 2020, afgewezen.

kenmerk 21/00475 (HAA 20/2755)

1.3.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.347 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 29.471. Op verzoek van belanghebbende heeft de inspecteur bij beschikking van 13 september 2019 de aanslag ambtshalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.347 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 26.672. Daarbij is een bedrag aan belastingrente vergoed van € 8.

1.3.2.

Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 25 maart 2020, afgewezen.

kenmerk 21/00476 (HAA 20/2756)

1.4.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.273 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 29.746. Op verzoek van belanghebbende heeft de inspecteur bij beschikking van 13 september 2019 de aanslag ambtshalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.273 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 26.526. Daarbij is een bedrag aan belastingrente vergoed van € 10.

1.4.2.

Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 25 maart 2020, afgewezen.

Alle zaken

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de onder 1.1.2, 1.2.2, 1.3.2 en 1.4.2 vermelde uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 26 mei 2021 heeft de rechtbank als volgt op de beroepen beslist:

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond;

- veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.068, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf vier weken na de datum van deze uitspraak tot het tijdstip van voldoening; en

- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 48 aan hem te vergoeden.”

1.6.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof

ingekomen op 7 juli 2021 en aangevuld bij brieven van 4 augustus 2021 en 10 oktober 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Verweerder heeft overeenkomstig de aangiften van eiser de volgende definitieve aanslagen opgelegd.

2011

2012

2016

2017

verzamelinkomen

€ 78.239

€ 53.613

€ 38.818

€ 41.019

datum aanslag

2 jan 2013

25 mei 2013

22 dec 2017

12 mei 2018

2. Verweerder heeft alleen ten aanzien van de nadere voorlopige aanslag IB/PVV 2011, met dagtekening 20 juni 2012, € 94 aan heffingsrente in rekening gebracht.

3. Met dagtekening 2 juni 2014 heeft verweerder het verzamelinkomen over belastingjaar 2011, op verzoek van eiser, ambtshalve verminderd en € 158 aan heffingsrente vergoed.

4. Eiser is (mede)eigenaar van onroerende zaken welke in box 3 zijn gealloceerd. De waardering van de onroerende zaken op grond van de Wet onroerende zaken (Woz) is op 12 en 13 september 2018 verlaagd voor wat betreft de jaren 2009 tot en met 2017.

5. Bij brief van 3 juni 2019 heeft [eiser] verzocht om de definitieve aanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2017 ambtshalve te verminderen.

6. Verweerder heeft de aanslagen IB/PVV als volgt ambtshalve verminderd en daarbij de volgende heffingsrente, dan wel belastingrente, vergoed.

2011

2012

2016

2017

verzamelinkomen

[€ 68.359]

€ 50.973

€ 36.019

€ 37.799

heffings/belastingrente

€ 382

€ 8

€ 10

datum ambtsh. Verm.

27 sept 2019

27 sept 2019

13 sept 2019

13 sept 2019

7. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve verminderingen.

Ambtshalve vermindering IB/PVV 2011

8. Met dagtekening 27 maart 2020 heeft verweerder aan eiser een vooraankondiging uitspraak op bezwaar verzonden ten aanzien van de ambtshalve vermindering IB/PVV 2011. In deze vooraankondiging vermeldt verweerder dat de vermindering bestaat uit een vermindering van belasting van € 792 en € 224 heffingsrente. De heffingsrente is berekend overeenkomstig de elk van de jaren 2012 tot en met 2019 geldende heffings[rente]percentages. De heffingsrente van € 382 bestaat uit de reeds eerder vergoede heffingsrente van € 158 een de nog te vergoeden heffingsrente van € 224.

9. Met dagtekening 9 april 2020 laat eiser per brief en e-mail weten dat hij het niet eens is met de vooraankondiging uitspraak op bezwaar. Het is hem niet duidelijk hoe de heffingsrente is berekend en waar hij deze gegevens kan vinden.

10. Bij brief van 20 april 2020 heeft verweerder daarop gereageerd en onder meer het volgende opgenomen.

“Het bedrag van € 224,-- aan heffingsrente is berekend over het bedrag van de “kale” teruggave van € 792,--. De berekening loopt van 1 januari 2012 t/m 27 september 2019. Ik wijs u erop dat de heffingsrenteberekening dus een andere periode kent dan de belastingrenteberekening. De van toepassing zijnde rentepercentages zijn:

Eerste kwartaal 2012: 2,85

Tweede kwartaal 2012: 2,3

Derde kwartaal 2012: 2,5

Vierde kwartaal 2012: 2,25

Dus jaarpercentage 2012: 2,475

Geheel jaar 2013 3,00

Eerste kwartaal 2014: 3,00

Resterend jaar 2014: 4,00

Dus jaarpercentage 2014: 3,75

2015 t/m 2019: 4,00

€ 792,-- x 2,475% = € 19,60

€ 792,-- x 3% = € 23,76

€ 792,-- x 3,75% = € 29,70

€ 792,-- x 4% (x 4 jaar) = € 126,72

€ 792,-- x 4% x 267/360 = € 23,50

Totaal: € 223,28, afgerond € 224,--

Uw cliënt heeft derhalve recht op een teruggave van € 792,-- aan belasting + € 224,= heffingsrente = in totaal € 1.016,-- en dat is ook het bedrag dat op de verminderingsbeschikking staat.”

11. Bij brief van 23 april 2020 heeft eiser verzocht om informatie om te controleren of de door verweerder gehanteerde percentages juist zijn.

12. Verweerder heeft bij brief van 24 april 2020 verwezen naar een overzicht van heffingsrentes en belastingrentes op de website: http://wwwfiscaalleven.eu/CijfersHeffingsrentepercentages.pdf

13. Met dagtekening 4 mei 2020 wijst verweerder het bezwaar inzake de ambtshalve vermindering IB/PVV 2011 onder meer onder verwijzing naar de correspondentie af.

Ambtshalve vermindering IB/PVV 2012

14. Met dagtekening 17 december 2019 kondigt verweerder aan dat hij van plan is om het bezwaar af te wijzen. Verweerder wijst in dit verband op artikel 30fe, eerste lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en overweegt dat er geen belastingrente wordt vergoed omdat er sprake is van een ambtshalve vermindering. Indien eiser gehoord wenst te worden, dan dient hij contact op te nemen met verweerder. Verweerder heeft dit schrijven gestuurd naar het adres van eiser, onder vermelding van de naam van gemachtigde en zijn kantoornaam in plaats van naar het adres van de gemachtigde.

15. Met dagtekening 20 februari 2020 heeft verweerder het bezwaar afgewezen onder verwijzing naar de vooraankondiging.

Verminderingsbeschikkingen 2016 en 2017

16. Nadat eiser ten aanzien van de verminderingsbeschikkingen 2016 en 2017 op 12 maart 2020 is gehoord, heeft verweerder bij uitspraken op bezwaar van 25 maart 2020 de bezwaren afgewezen onder verwijzing naar artikel 30fe AWR. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat de onterecht vergoede belastingrente niet zal worden nagevorderd.

17. Eiser heeft beroepen ingesteld tegen de afwijzing van [de] bezwaren.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor een rentevergoeding over de in geschil zijnde jaren. Daarnaast heeft belanghebbende een aantal grieven van formele aard aangevoerd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten