Gerechtshof Amsterdam, 10-11-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3572, 21/00573 ev
Gerechtshof Amsterdam, 10-11-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3572, 21/00573 ev
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 10 november 2022
- Datum publicatie
- 21 december 2022
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1442
- Zaaknummer
- 21/00573 ev
- Relevante informatie
- Art. 8:54 Awb, Art. 8:108 Awb, Art. 8:42 Awb, Art. 6:22 Awb, Art. 9 BPM, Art. 16a BPM, Art. 6a Uitv. reg. BPM, Art. 267 VWEU, Art. 110 VWEU, Art. 26a AWR
Inhoudsindicatie
Bpm. Belanghebbende heeft terzake van de registratie van 551 ingevoerde personenauto’s bpm voldaan. Partijen voeren een aantal grieven van formeelrechtelijke en procedurele aard aan en betwisten de door de rechtbank toegepaste verminderingen die verband houden met de CO2-uitstootwaarde. Het Hof oordeelt dat voor geen van de auto’s aannemelijk is gemaakt dat er een hogere CO2-uitstootwaarde als heffingsgrondslag is gehanteerd dan de CO2-uitstootwaarde die is toegepast bij de registratie van vergelijkbare Nederlandse auto’s.
Uitspraak
kenmerken 21/00573 tot en met 21/01123, 21/01159 tot en met 21/01226, 21/01227, 21/01228 tot en met 21/01232
10 november 2022
uitspraken van de tweede meervoudige belastingkamer
op de (incidenteel) hoger beroepen van
[belanghebbende] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven
alsmede van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen uitspraken van 30 juli 2021 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft in 2017, 2018 en 2019 ter zake van de kentekenregistratie van 551 door haar ingevoerde personenauto’s de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) op aangifte voldaan.
Tegen deze voldoeningen heeft belanghebbende steeds bezwaar gemaakt, waarna de
inspecteur in 2019 uitspraken op bezwaar heeft gedaan.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld bij de
rechtbank. De rechtbank heeft op 30 juli 2021 in een groot aantal afzonderlijke uitspraken op de beroepen beslist.
Belanghebbende en de inspecteur hebben beiden tegen deze uitspraken van de rechtbank (incidentele) hoger beroepen ingesteld en over en weer verweerschriften ingediend.
De door de inspecteur ingestelde hoger beroepen zijn geregistreerd onder de kenmerken 21/00573 tot en met 21/01123. De door belanghebbende ingestelde principale hoger beroepen zijn – met uitzondering van de in de onderhavige in één geschrift vervatte uitspraken behandelde hoger beroepen met de kenmerken 21/01159 tot en met 21/01226, 21/01227 en 21/01228 tot en met 21/01232 – op 8 januari 2022 met toepassing van artikel 8:54 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet, niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet is betaald. Het daartegen ingestelde verzet is door het Hof op 23 juni 2022 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft cassatieberoep ingesteld tegen deze in één geschrift vervatte uitspraken op verzet.
Belanghebbende heeft (tijdig) incidenteel hoger beroep ingesteld in alle zaken waarin haar principaal hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het niet betalen van het griffierecht.
Van belanghebbende is op 16 augustus 2022 een nader stuk ontvangen.
Van belanghebbende is op 12 september 2022 een pleitnota ontvangen en op 15 september 2022 een aanvullende pleitnota. Van de inspecteur is op 16 september 2022 een pleitnota ontvangen. Belanghebbende heeft diezelfde dag per mailbericht op de pleitnota van de inspecteur gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze in één geschrift vervatte uitspraken wordt meegezonden.
2 Feiten
Belanghebbende heeft in de jaren 2017, 2018 en 2019 bpm op aangifte voldaan ter zake van de registratie van 551 personenauto’s. Voor de feitenvaststelling ter zake verwijst het Hof naar de uitspraken van de rechtbank.
3 Geschil in hoger beroep
Beide partijen betwisten de door de rechtbank toegepaste verminderingen die verband houden met de CO2-uitstootwaarde. Daarnaast voeren zij een aantal grieven van formeelrechtelijke en procedurele aard aan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.