Home

Gerechtshof Amsterdam, 27-01-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:361, 20/00362

Gerechtshof Amsterdam, 27-01-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:361, 20/00362

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
27 januari 2022
Datum publicatie
16 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:361
Zaaknummer
20/00362

Inhoudsindicatie

Proceskostenvergoeding; geen procespunt voor conclusie van repliek; op de zaak betrekking hebbende stukken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 20/00362

27 januari 2022

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het incidenteel hoger beroep van

[X] , wonende te [Y] , belanghebbende,

(gemachtigde: [naam] )

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 19/397 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.985.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 28 november 2018 de navorderingsaanslag deels gehandhaafd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is verminderd naar € 1.438.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 3 juni 2020 als volgt beslist (waarin belanghebbende wordt aangeduid als eiseres en de inspecteur als verweerder):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van eiseres tot een bedrag van € 1.000;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 786;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 juni 2020. Belanghebbende heeft bij brief van 25 juli 2020 een verweerschrift ingediend. In hetzelfde geschrift heeft zij incidenteel hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft bij brief van 22 september 2020 het hoger beroep ingetrokken.

1.5.

Het Hof heeft de zienswijze van de inspecteur over het incidenteel hoger beroep ontvangen op 12 januari 2021. Belanghebbende heeft bij brief van 25 januari 2021 op deze zienswijze gereageerd.

1.6.

Partijen hebben het Hof toestemming gegeven tot het achterwege laten van een onderzoek ter zitting. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

Het Hof neemt hetgeen de rechtbank onder 1 tot en met 7 heeft opgenomen over als feiten.

“1. Op 20 oktober 2014 heeft eiseres haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 ingediend en daarbij een biww aangegeven van € 860, bestaande uit inkomsten ui dienstbetrekking van € 2.464, een aftrek specifieke zorgkosten van € 328 en een aftrek giften van € 1.276.

2. Conform de aangifte heeft verweerder met dagtekening 12 november 2014 aan eiseres een voorlopige aanslag opgelegd. Door verrekening van € 64 loonheffing en € 1.684 aan uit te betalen heffingskortingen vermeldt het aanslagbiljet een terug te ontvangen bedrag van € 1.748.

3. De gemachtigde van eiseres is werkzaam bij [bedrijfsnaam] (hierna: [bedrijfsnaam] ). Verweerder is in 2015 begonnen aan een onderzoek dat in april 2015 leidde tot de conclusie dat er een verhoogd risico was op onjuistheden in de door [bedrijfsnaam] ingediende aangiften IB/PVV. Als gevolg hiervan is er een steekproef gedaan en zijn op 30 juni 2015 vragenbrieven gezonden in 173 zaken. Naar aanleiding van de resultaten van deze vragenbrieven is geconcludeerd dat het onderzoek moest worden uitgebreid en is besloten alle digitaal door [bedrijfsnaam] ingediende aangiften waarbij de aftrekposten boven een bepaald bedrag uitkwamen te onderzoeken.

4. Met dagtekening 25 december 2015 heeft verweerder eiseres de aanslag opgelegd. Conform de aangifte is de aanslag berekend naar een biww van € 860 en is na verrekening van de voorlopige aanslag nihil.

5. In het kader van het in 3 vermelde onderzoek heeft verweerder eiseres per brief van 14 maart 2017 gevraagd om informatie over de door haar in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten en giften.

6. Met dagtekening 13 mei 2017 heeft verweerder eiseres de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd en de rentebeschikking gegeven, zich op het standpunt stellend dat eiseres geen recht heeft op een aftrek van specifieke zorgkosten en recht heeft op een aftrek giften van € 479. De navorderingsaanslag is daarom berekend naar een biww van € 1.985 (€ 2.464 -/- € 479). De uit te betalen heffingskorting kwam daarmee uit op € 1.267, zodat met de navorderingsaanslag € 417 (€ 1.684 -/- € 1.267) IB/PVV is nagevorderd.

7. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres recht heeft op een aftrek giften van € 1.026 en heeft hij de navorderingsaanslag verminderd tot een, berekend naar een biww van € 1.438 (€ 2.464 -/- € 1.026). De uit te betalen heffingskorting kwam daarmee uit op € 1.470. De belastingrente is dienovereenkomstig verminderd tot € 25, zodat de uitspraak op bezwaar leidde tot een teruggaaf van € 227 (€ 1.470 -/- € 1.267 + € 49 -/- € 25).”

2.2.

Hieraan voegt het Hof de volgende feiten toe.

2.3.

In zijn brief van 22 september 2020 schrijft de inspecteur het volgende:

“Op grond van recente jurisprudentie ben ik tot de conclusie gekomen dat belanghebbende recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding dan door de rechtbank is toegekend. Het hogere bedrag heb ik aan belanghebbende laten uitbetalen. Hiermee vervalt het belang van het door mij ingestelde hoger beroep.”

2.4.

In zijn brief van 6 januari 2021 schrijft de inspecteur het volgende:

Correctiebeleid

6.2.

In het incidenteel hoger beroep stelt belanghebbende dat de correctie op de aangifte IB/PVV 2013 in eerste aanleg slechts € 578 bedroeg. Dit is onjuist. De inkomenscorrectie bij het opleggen van de navorderingsaanslagen bedroeg € 1.125 (bestaande uit € 328 specifieke zorgkosten en € 797 giften) en was derhalve niet in strijd met het correctiebeleid. Vervolgens is de navorderingsaanslag door middel van de uitspraak op bezwaar van 28 november 2018 gedeeltelijk vernietigd (de correctie op de giften is met € 547 verminderd, resulterend in een totale correctie van € 578). In navolging van de uitspraken van uw Hof van 28 mei 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:1408 en ECLI:NL:GHAMS:2020:1409) en het arrest van de HR van 26 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1109) had de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 bij de uitspraak op bezwaar alsnog vernietigd moeten worden op grond van het correctiebeleid. Inmiddels is dit alsnog gebeurd en wel bij beschikking van 6 oktober 2020 (bijlage 29).”

En:

“6.5 Gelijktijdig met het intrekken van het hoger beroep heb ik gemachtigde op de hoogte gesteld van mijn zienswijze met betrekking tot de proceskostenvergoeding (bijlage 30). Zoals blijkt uit mijn brief heb ik belanghebbende alsnog een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.575 voor de gemaakte proceskosten van de beroeps- en hoger beroepsfase. Dit bedrag is in oktober 2020 aan belanghebbende uitbetaald.”

2.5.

Bij brief van 25 januari 2021 heeft belanghebbende gereageerd op het verweerschrift incidenteel hoger beroep van de inspecteur. Bovenaan dit stuk staat ‘Verzoek om het recht van repliek/Conclusie van repliek’.

3 Geschil voor het Hof

3.1.

In het incidenteel hoger beroep is in geschil of de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en de hoogte van de proceskostenvergoeding.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing