Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-11-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3635, 21/00232

Gerechtshof Amsterdam, 01-11-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3635, 21/00232

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 november 2022
Datum publicatie
28 december 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:3635
Zaaknummer
21/00232
Relevante informatie
Art. 9 Wet OB 1968, https://sws.sdu.nl/?altKey=BWBR0002629&about.part.annex=I&about.part.annexItem=I-b3

Inhoudsindicatie

OB; In geschil is of het verlaagde tarief geldt voor de activiteiten (blokarten, powerkiten) die belanghebbende organiseert op het evenementenstrand. Is sprake van het geven van gelegenheid tot sportbeoefening in de zin van post b.3 van de bij de Wet OB behorende tabel I?

Uitspraak

kenmerken 21/00232 en 21/00233

1 november 2022

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

tegen de uitspraak van 17 februari 2021 in de zaak met kenmerken HAA 18/4800 en HAA 18/4801 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[v.o.f. X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. J.F. Karamat Ali

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over de navolgende tijdvakken de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting en bij beschikkingen rente en boetes opgelegd.

tijdvak

omzetbelasting

boete

rente

2013 - 2016

€ 79.840

€ 2.223

€ 5.816

2017

€ 7.605

-

-

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen, de boetebeschikking en de rentebeschikking. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 5 oktober 2018, de naheffingsaanslag 2013/2016 verminderd tot € 66.598, de daarbij opgelegde boete verminderd tot € 2.148 en de belastingrente tot € 4.878. Bij uitspraak op bezwaar van 28 september 2018 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag 2017 verminderd tot € 6.285.

1.3.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 17 februari 2021 als volgt op het daartegen ingestelde beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

vernietigt de naheffingsaanslag 2017;

-

vermindert de naheffingsaanslag 2013/2016 tot € 9.192 met dienovereenkomstige vermindering van de daarbij in rekening gebrachte belastingrente;

-

handhaaft de boetebeschikking bij de naheffingsaanslag 2013/2016;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het door de inspecteur tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 maart 2021 en is aangevuld bij brief van 9 april 2021. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Van belanghebbende is een nader stuk ontvangen op 19 augustus 2022.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.

“1. Eiseres exploiteert een activiteiten- en evenementenbureau dat bedrijfsuitjes, vrijgezellenfeesten en teambuildingsuitjes organiseert. Op zee, op het strand en in de duinen worden sportieve en recreatieve buitenactiviteiten georganiseerd. De hoofdactiviteiten zijn blokarten en powerkiten en vinden plaats bij Strandpaviljoen [A] op het strand bij [Z] . Eiseres is geen eigenaar of huurder van het strandpaviljoen, maar heeft in het strandpaviljoen het exclusieve gebruiksrecht van een deel van de onderste verdieping, te weten een ontvangstruimte, een opslagruimte en een verkleedruimte. Zij mag daarnaast voor haar activiteiten gebruik maken van de andere delen van die verdieping, waar onder meer toiletten zijn gelegen. Het blokarten en powerkiten vindt plaats op een door de gemeente aangewezen stuk strand voor het strandpaviljoen. Dit stuk strand is 1 kilometer lang en, afhankelijk van het getij, ongeveer 400 meter breed. Voor haar activiteiten gebruikt eiseres, afhankelijk van het aantal deelnemers, per event, ongeveer 15 of 20 procent van dit terrein.

2. Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek betrof de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de aangiftetijdvakken in de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017. Verweerder heeft op 15 juni 2017 het controlerapport uitgebracht dat onder meer het volgende overzicht bevat:

Jaar

2013

2014

2015

2016

2017

totaal

Correctie 1: aansluitingsverschil

295

295

Correctie 2: tarief

7.420

16.406

23.869

22.953

7.605

78.253

Correctie 3: splitsen

303

303

Correctie 4: voorbelasting

778

2.777

3.294

1.745

8.594

Totaal

8.198

19.478

27.163

25.001

7.605

87.445

3. Correctie 2 in het hierboven weergegeven overzicht betreft het tarief dat eiseres aan haar klanten in rekening brengt over de vergoedingen van de events. In paragraaf 4.3.1 van het controlerapport is daarover het volgende vermeld:

“Door [eiseres] wordt het algemene tarief toegepast op de wateractiviteiten en hoog belaste horeca. Het 6% tarief wordt ten onrechte toegepast op de overige activiteiten, omdat niet wordt voldaan aan de hieraan gestelde voorwaarde zal ik corrigeren.”

Correctie 3 betreft een onjuiste splitsing van horecaverstrekkingen die belast zijn naar het algemene tarief en het verlaagde tarief en correctie 4 ziet op bedragen die ten onrechte als voorbelasting in aftrek zijn gebracht.

4. Op basis van de uitkomsten van het boekenonderzoek heeft verweerder eiseres de onderhavige naheffingsaanslagen en de boete opgelegd en de belastingrente in rekening gebracht. Het opleggen van de boete is in paragraaf 6.2 van het controlerapport als volgt gemotiveerd:

“Over de correcties 3 en 4 leg ik naast de naheffing een vergrijpboete op ingevolge artikel 67f Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 28 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. De vergrijpboete bedraagt 25%.

De grondslag van de boete is het bedrag van de belasting dat niet (tijdig) is betaald voor zover dat bedrag als gevolg van de grove schuld van de belastingplichtige niet (tijdig) is betaald.

De reden voor het opleggen van de boete, is dat van de belastingplichtige mocht worden verwacht dat hij zich zou overtuigen van de fiscale aanvaardbaarheid van de eerder genoemde feiten.

Nu belastingplichtige zelf de aangiften omzetbelasting opstelde en indiende en hij zijn adviseur niet de opdracht gaf om fouten te controleren, mag van hem een behoorlijk kennisniveau worden verwacht, dan wel dat hij zich minimaal zou verdiepen in de materie. Nu werd voorbelasting in aftrek gebracht zonder na te gaan of dit wel mogelijk zou zijn en werd over een horecabesteding een onjuist tarief afgerekend. Daarom is er sprake van een geval van grove schuld.

Belastingplichtige gaf als verweer dat hij niet wist dat niet alle voorbelasting in aftrek kon worden gebracht en dat er voorbelasting in aftrek werd gebracht over privé opnamen was een fout.”

5. De naheffingsaanslag 2013/2016 is vastgesteld op € 79.840 (€ 87.445 -/- € 7.605). Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de boete, voor zover die betrekking had op correctie 3, laten vervallen en het bedrag van correctie 2, voor zover die betrekking heeft op de jaren 2013 tot en met 2016, nader vastgesteld op € 57.406 en voor zover die betrekking heeft op het jaar 2017 op € 6.285. De naheffingsaanslag 2013/2016 is daarom verminderd tot € 66.598 (€ 87.445 -/- € 78.253 + € 57.406), de boete tot € 2.148 (25% van € 8.594) en de belastingrente tot € 4.878. De naheffingsaanslag 2017 is verminderd tot € 6.285.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt de volgende feiten toe.

2.2.

Belanghebbende heeft ter zitting bij het Hof ter onderbouwing van haar beroep op het gelijkheidsbeginsel een brief overgelegd van de Belastingdienst aan de gemachtigde van [B BV], een bedrijf dat op het strand van [B] activiteiten organiseert die vergelijkbaar zijn met die van belanghebbende. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:

“Op basis van de onderzochte gegevens kan worden gesteld dat de locatie aan het strand een sportaccommodatie betreft. Dit komt met name door de aanwezigheid van voorzieningen zoals douches, kleedruimtes en toiletten. Mocht uit een latere waarneming ter plaatste blijken dat de werkelijke situatie afwijkt van de geschetste situatie dan kan dat leiden tot een andere standpunt.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of het verlaagde tarief geldt voor de activiteiten die belanghebbende organiseert op het evenementenstrand. In het bijzonder is de vraag of de activiteiten moeten worden gekwalificeerd als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening in de zin van post b.3 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) behorende tabel I.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing