Gerechtshof Amsterdam, 01-11-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3636, 21/00235 - 21/00238
Gerechtshof Amsterdam, 01-11-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3636, 21/00235 - 21/00238
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 1 november 2022
- Datum publicatie
- 28 december 2022
- Zaaknummer
- 21/00235 - 21/00238
Inhoudsindicatie
OB; In geschil is of het verlaagde tarief geldt voor de activiteiten (blokarten, powerkiten) die belanghebbende organiseert op het evenementenstrand. Moeten de activiteiten worden gekwalificeerd als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening in de zin van post b.3 van de bij de Wet OB behorende tabel I?
Uitspraak
kenmerken 21/00235 tot en met 21/00238
1 november 2022
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 17 februari 2021 in de zaak met kenmerken HAA 19/2407 tot en met HAA 19/2410 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X BV] , gevestigd te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. J.F. Karamat Ali
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 27 december 2017 aan belanghebbende over de navolgende tijdvakken de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting en beschikkingen rente en boetes opgelegd.
tijdvak |
omzetbelasting |
boete |
rente |
2013 |
€ 11.601 |
€ 1.160 |
€ 1.840 |
2014 |
€ 21.878 |
€ 2.187 |
€ 2.649 |
2015 |
€ 14.922 |
€ 1.492 |
€ 1.210 |
2016 |
€ 16.161 |
€ 1.616 |
€ 664 |
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de rentebeschikkingen. De inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak met dagtekening 17 mei 2019 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 17 februari 2021 [Hof: abusievelijk gedagtekend 17 februari 2020] als volgt op het daartegen ingestelde beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en rentebeschikkingen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1068;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € * [Hof: 345] aan eiseres te vergoeden.”
Het door de inspecteur tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 maart 2021 en is aangevuld bij brief van 9 april 2021. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Van belanghebbende is een nader stuk ontvangen op 19 augustus 2022.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.
“1. Eiseres organiseert sportieve activiteiten op en rond het strand van [Z] (de activiteiten). Dit doet zij voor individuen en groepen (bedrijven, families en dergelijke). Daarbij wordt soms eten en drinken verstrekt. De activiteiten zijn onder meer blokarten, beachvolleybal, golfdisc, raften, vliegeren, suppen, beachvoetbal, knotsvoetbal, handboogschieten, powerkiten, kitesurfen en dergelijke. De activiteiten vinden voornamelijk plaats op het strand en/of op of in zee.
2. Eiseres organiseert de activiteiten vanuit het strandpaviljoen [A] (het paviljoen). Dit is ook haar vestigingsadres. De directeur-eigenaar van eiseres is ook directeur-eigenaar van het paviljoen. Het kantoor van de bedrijfsleidster, [bedrijfsleidster], bevindt zich in de perioden in geding aldaar. De ontvangst van de deelnemers van de activiteiten (de deelnemers) en de uitleg van de activiteiten vindt plaats bij het paviljoen, op het daarvoor bestemde zijterras of, bij slecht weer, in het paviljoen. Indien de deelnemers ook eten en drinken afnemen, wordt dat verzorgd door het paviljoen. Ook maken de deelnemers gebruik van de toiletten en buitendouches van het paviljoen.
3. Eiseres maakt voor opslag van benodigde sportmaterialen gebruik van een aantal door haar gehuurde containers, gelegen bij het paviljoen. Het paviljoen gebruikt de containers ook voor opslag.
4. De activiteiten die op het strand plaatsvinden, vinden plaats op het zogenoemde evenementenstrand. Dit is een door de gemeente Velzen (de gemeente) aangewezen deel van het strand van één kilometer lang en 400 meter breed. Dit deel is niet bestemd voor recreatie maar voor sportieve activiteiten. Eiseres kan hier gebruik van maken zonder vergunning. Bij gebruik zet zij een deel van dat strand af met pylonen en dergelijk. Ze gebruikt ongeveer 15% van dat strand.
5. Eiseres maakt voor de activiteiten gebruik van een sanitaire unit. Die unit is door de gemeente geplaatst naast het paviljoen. De deelnemers gebruiken deze voor verkleden en douchen. De unit heeft twee kleedruimtes met twee douches en twee toiletten. Eiseres heeft een sleutel van de unit en zorgt voor het onderhoud en schoonhouden van de unit. Sinds begin 2016 maakt ook een andere organisatie van sportieve activiteiten op het evenementenstrand gebruik van de unit. Deze organisatie heeft ook een sleutel en gebruikt de unit vooral in de winter.
6. Over de vergoeding die eiseres in rekening brengt voor de activiteiten heeft zij in de periode in geding het verlaagde tarief berekend. De vergoeding voor eten en drinken brengt eiseres apart in rekening. De omzetbelastingheffing ter zake is niet in geschil.
7. Verweerder heeft een onderzoek ingesteld bij eiseres. De bevindingen zijn vastgelegd in een rapport van 23 november 2017. Verweerder neemt daarin het standpunt in dat het algemene tarief van 21% van toepassing is op de activiteiten van eiseres. Naar aanleiding daarvan zijn de in geschil zijnde naheffingsaanslagen en boetes opgelegd.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt de volgende feiten toe.
Belanghebbende heeft ter zitting bij het Hof ter onderbouwing van haar beroep op het gelijkheidsbeginsel een brief overgelegd van de Belastingdienst aan de gemachtigde van [B BV], een bedrijf dat op het strand van [B] activiteiten organiseert die vergelijkbaar zijn met die van belanghebbende. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:
“Op basis van de onderzochte gegevens kan worden gesteld dat de locatie aan het strand een sportaccommodatie betreft. Dit komt met name door de aanwezigheid van voorzieningen zoals douches, kleedruimtes en toiletten. Mocht uit een latere waarneming ter plaatste blijken dat de werkelijke situatie afwijkt van de geschetste situatie dan kan dat leiden tot een andere standpunt.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of het verlaagde tarief geldt voor de activiteiten die belanghebbende organiseert op het evenementenstrand. In het bijzonder is de vraag of de activiteiten moeten worden gekwalificeerd als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening in de zin van post b.3 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) behorende tabel I.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.