Home

Hoge Raad, 17-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:98, 22/04595

Hoge Raad, 17-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:98, 22/04595

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 januari 2025
Datum publicatie
17 januari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:98
Formele relaties
Zaaknummer
22/04595

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; art. 9, lid 2, letter a, Wet OB 1968 en Tabel I, post b.3, bij de Wet OB 1968; punt 14 van Bijlage III bij BTW-richtlijn 2006; verlaagd tarief; gelegenheid geven tot sportbeoefening; activiteiten zoals beachvolleybal, beachvoetbal en handboogschieten op het strand met gebruikmaking van instructie- en kleedruimte in een strandpaviljoen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 22/04595

Datum 17 januari 2025

ARREST

in de zaak van

[X] B.V. (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 1 november 2022, nrs. 21/00235 tot en met 21 /002381, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 19/2407 tot en met HAA 19/2410) betreffende aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over elk van de jaren 2013 tot en met 2016.

1 Geding in cassatie

1.1

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.F. Karamat-Ali, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

1.2

Belanghebbende heeft verzocht om de Staat te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade in het geval de procedure dusdanig lang duurt dat daarmee spanning en frustratie bij belanghebbende wordt verondersteld.

2 Beoordeling van de middelen

2.1

De middelen slagen in zoverre op de gronden die zijn vermeld in rechtsoverwegingen 4.2 tot en met 4.4 van het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 22/04594, ECLI:NL:HR:2025:8.

2.2.1

Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De middelen voor het overige behoeven geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

2.2.2

De stukken van het geding laten geen andere slotsom toe dan dat de door belanghebbende aangeboden dienstverlening, als geheel genomen, uitsluitend verband houdt met de beoefening van sport, waaronder het ontvangen van de nodige instructie in een accommodatie, begeleiding, en het gebruik van kleedruimten ter voorbereiding op het eigenlijke sporten. Deze dienstverlening valt daarom binnen de reikwijdte van post b.3 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

3 Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

3.1

Belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht om bij overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep, de Staat te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade.

3.2

In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 7 december 2022. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn met niet meer dan zes maanden. Aan belanghebbende komt daarom een vergoeding van immateriële schade toe van € 500.

4 Proceskosten

5 Beslissing