Gerechtshof Amsterdam, 22-11-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3824, 21/00015
Gerechtshof Amsterdam, 22-11-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3824, 21/00015
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 22 november 2022
- Datum publicatie
- 8 maart 2023
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1190
- Zaaknummer
- 21/00015
- Relevante informatie
- Art. 7 lid 1 Wet OB 1968, Art. 15 Wet OB 1968, Art. 35a lid 1 Wet OB 1968, Art. 26c AWR, Art. 6:7 Awb, Art. 6:9 Awb, Art. 6:11 Awb
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag omzetbelasting. Geen rechtvaardiging termijnoverschrijding. Beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank (HAA 19/4191).
Uitspraak
kenmerk 21/00015
22 november 2022
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] (h.o.d.n. [bedrijf] ), wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. M.A.A. van Tongeren),
tegen de uitspraak van 20 november 2020 in de zaak met kenmerk HAA 19/4191 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 9.691 en daarbij € 1.500 belastingrente in rekening gebracht en een boete opgelegd van € 4.800.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 8.705, de belastingrente tot € 1.336 en de boete tot € 2.176.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is op de griffie van het Hof ingekomen op 6 januari 2021. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld op 4 februari 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2022, gelijktijdig met de behandeling van het hoger beroep van belanghebbende met kenmerk 21/00014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De inspecteur heeft een boekenonderzoek uitgevoerd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de aangiften omzetbelasting van belanghebbende over de jaren 2011 tot en met 2013. Naar aanleiding van de uitkomsten van dat onderzoek heeft de inspecteur diverse aanslagen en beschikkingen aan belanghebbende opgelegd dan wel gegeven, waaronder de in deze zaak aan de orde zijnde naheffingsaanslag en beschikkingen.
De formele uitspraak op het bezwaar dat belanghebbende heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de daarbij gegeven boetebeschikking en rentebeschikking, is in een stuk met dagtekening 21 juni 2019 neergelegd. De inspecteur heeft de uitspraak op bezwaar uiterlijk op de genoemde datum per gewone post verzonden. Toen had belanghebbende de op 23 mei 2019 gedagtekende motivering van de uitspraak op bezwaar al ontvangen.
Op de griffie van de rechtbank is het beroepschrift van belanghebbende, waarmee zij beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar, op 22 augustus 2019 ingekomen.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.