Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-03-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1256, 21/00523

Gerechtshof Amsterdam, 16-03-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1256, 21/00523

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 maart 2023
Datum publicatie
7 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:1256
Formele relaties
Zaaknummer
21/00523
Relevante informatie
Art. 7 Wet OB 1968, Art. 20 AWR, Art. 67c AWR

Inhoudsindicatie

OB. Belanghebbende is niet aan te merken als ondernemer in de zin van artikel 7 Wet OB.

Uitspraak

kenmerk 21/00523

14 maart 2023

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 2 juli 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/6524 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 4.240 met een verzuimboete van € 424 aan belanghebbende opgelegd en daarbij € 720 belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de boete verminderd tot € 360 en de naheffingsaanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.

1.3.

De rechtbank heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tijdig hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is bouwkundig adviseur. Onder de naam Firma [X] heeft hij dat beroep vanaf 1975 jarenlang als zelfstandige uitgeoefend.

2.2.

In 2013 heeft belanghebbende [bedrijf] . (hierna: [bedrijf] ) opgericht. In 2013, 2014 en 2015 heeft hij zijn werkzaamheden als bouwkundig adviseur uitsluitend nog vanuit die vennootschap verricht, alsmede in 2014 in dienstbetrekking van een bedrijf in Saudi-Arabië.

2.3.

Vanaf het tweede kwartaal van 2012, in 2013, in 2014 en in 2015 heeft belanghebbende geen omzet (meer) gerealiseerd. In zijn aangiften omzetbelasting over tijdvakken in de jaren 2013, 2014 en 2015 heeft hij alleen aftrek van voorbelasting opgevoerd.

2.4.

In 1994 heeft belanghebbende in privé een boot gekocht om te renoveren. De boot is in 2021 verkocht.

2.5.

Op 10 maart 2017 is de inspecteur begonnen aan een boekenonderzoek bij belanghebbende. Van dit onderzoek is op 30 november 2018 een controlerapport uitgebracht. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

“2 De Onderneming

2.1

Rechtsvorm

De onderneming Firma [eiser] staat als eenmanszaak ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel onder dossiernummer (...).

2.2.

Bedrijfsactiviteiten

De onderneming is een bouwkundig adviesbureau.

In de door ons onderzochte periode hebben er geen bedrijfsactiviteiten plaatsgevonden.

(...)

5 Omzetbelasting

5.1

Ondernemerschap voor de omzetbelasting

(...)

Vanaf het tweede kwartaal 2012 heeft belastingplichtige geen omzet meet behaald met zijn onderneming. Er is dus vanaf 2012 geen duurzaam streven naar opbrengsten geweest door deelname aan het economische verkeer. In het jaar 2013 heeft belastingplichtige een vennootschap opgericht om vanuit daar werkzaamheden te gaan verrichten. Hij heeft in de door ons onderzochte periode werkzaamheden in loondienst verricht.

Belastingplichtige heeft in de jaren 2013, 2014 en 2015 geen prestaties verricht voor de omzetbelasting. Wij merken belastingplichtige in deze jaren niet aan als ondernemer voor de omzetbelasting in de zin van artikel 7 Wet op de omzetbelasting 1968. Als gevolg daarvan zal de in aftrek gebrachte voorbelasting worden nageheven.

Correctie: Minder voorbelasting 2013 € 1.964

Minder voorbelasting 2014 € 1.742

Minder voorbelasting 2015 € 534

(...)

9 Naheffingsaanslag omzetbelasting

Wij zullen over de jaren 2013, 2014 en 2015 een naheffingsaanslag opleggen. Deze is gebaseerd op artikel 20, lid 1 van de AWR. (...). Bij het opleggen van de aanslag zal belastingrente berekend worden. Bij het opleggen van de aanslag zal een verzuimboete van 10% worden opgelegd. Deze verzuimboete is gebaseerd op artikel 67c, lid 1 van de AWR juncto paragraaf 24 BBBB.”

2.6.

Op basis van de in het controlerapport weergegeven uitkomsten van het boekenonderzoek heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd, tot het bedrag van de aan belanghebbende teruggegeven voorbelasting, en de boetebeschikking en de rentebeschikking gegeven.

2.7.

In het verslag van het horen in de bezwaarfase is onder meer het volgende vermeld:

“Dhr. [X] heeft als activiteit/project “het renoveren van een schip” en ziet dit als een onderneming. Het schip is in 1994 in privé aangekocht. Er is geen overeenkomst opgemaakt voor het renovatieproject. Het schip is op privé naam verzekerd. Het schip ligt in [plaats] .

Dhr. [A] vindt het wel vreemd dat er nooit opbrengsten zijn gemaakt met dit schip. Dhr. [X] zegt dat hij het schip niet zakelijk wil exploiteren. Hij maakt kosten voor de renovatie om het schip in de toekomst te verkopen. Hij ziet geen verschil met het in eigen beheer uitvoeren van deze renovatie of een derde in te huren voor het renoveren van het schip. Dhr. [X] verwacht het schip in de toekomst te kunnen verkopen voor € 90.000. Hij heeft zichzelf de opdracht gegeven om het schip te renoveren en te verkopen. Door economische crisis en gebrek aan financiering heeft het project een tijdje stil gelegen. Het project is nog niet afgerond. Vanaf 2018 is het project weer voorzichtig opgestart. Het is onduidelijk wanneer het project volledig afgerond zal zijn.

Bij de omzetbelasting geldt een vrije bewijsleer om aan te tonen dat sprake is van ondernemerschap voor de omzetbelasting. (…)

De bewijslast ten aanzien van het recht op aftrek van btw ligt bij de ondernemer. (…)”

2.8.

In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de lange duur van de behandeling van het bezwaar als reden voor de matiging van de boete gegeven.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn vastgesteld. Meer bepaald heeft belanghebbende een klacht gericht tegen punt 9 van de uitspraak van de rechtbank, waarin is geoordeeld dat hij in de tijdvakken waarover de naheffingsaanslagen zijn opgelegd, niet als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) is aan te merken.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5 Kosten

6 Beslissing