Gerechtshof Amsterdam, 23-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1397, 22/00639
Gerechtshof Amsterdam, 23-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1397, 22/00639
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 23 mei 2023
- Datum publicatie
- 28 juni 2023
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:281
- Zaaknummer
- 22/00639
- Relevante informatie
- Art. 22 WOZ, Art. 17 WOZ, Art. 18 WOZ, Art. 40 WOZ, Art. 52a AWR
Inhoudsindicatie
WOZ 2017. Na afloop zitting alsnog inpandige opname. Geen compromis. Hoger beroep ongegrond. Hof verwijst naar HR 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:550 inzake WOZ 2018. Zaak is gelijktijdig behandeld met zaaknummers 21/01633 (WOZ 2019) en 22/00640 (WOZ 2020).
Uitspraak
kenmerk 22/00639
23 mei 2023
uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. S. Hartog (Van Diepen Van der Kroef Advocaten)
tegen de uitspraak van 3 augustus 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/1971 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [A-straat] te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 329.000. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelasting bekendgemaakt.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar, verzonden op 1 februari 2020, de waarde van de woning gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
In haar uitspraak van 3 augustus 2022 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 25 augustus 2022. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van belanghebbende is per e-mail op 10 februari 2023 een aanvullend beroepschrift en pleitnota ontvangen. Het stuk is in afschrift aan de wederpartij verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2023. Deze zaak is gezamenlijk behandeld met de zaken van belanghebbende inzake de waarde van de woning voor de jaren 2019 en 2020 (kenmerken 21/01633 en 22/00640). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Het Hof heeft aan het einde van die zitting het onderzoek voor onbepaalde tijd aangehouden opdat de woning op 6 maart 2023 inpandig kan worden opgenomen en partijen mogelijk tot een compromis komen.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 9 maart 2023 het Hof geïnformeerd dat partijen geen compromis hebben bereikt en de bevindingen van de inpandige opname toegestuurd.
Belanghebbende heeft hierop bij brief van 7 april 2023 gereageerd.
Het Hof heeft bij brief van 14 april 2023 aangegeven dat hij zich voldoende voorgelicht acht, geen nadere vragen heeft en voornemens is om het onderzoek te sluiten indien partijen niet reageren binnen twee weken. Partijen hebben niet gereageerd. Hierop heeft het Hof het onderzoek ter zitting gesloten.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiser is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een vrijstaande woning. De inhoud van de woning is ca. 244 m³ en de oppervlakte van het perceel is 645 m². De woning is voorzien van een berging en een dakkapel.
2. Verweerder heeft eiser voor eerdere belastingjaren verzocht de woning inpandig te mogen opnemen. Eiser heeft daarin niet toegestemd. Vervolgens heeft verweerder met dagtekening5 december 2016 (verzenddatum 6 december 2016) voor het belastingjaar 2016 een informatiebeschikking genomen in welk verband eiser wordt verzocht contact op te nemen met verweerder voor het maken van een afspraak om de woning te taxeren, en waarin verder wordt medegedeeld dat wanneer eiser niet aan dit verzoek voldoet dit de omkering en verzwaring van de bewijslast tot gevolg heeft omdat eiser alsdan niet heeft voldaan aan zijn verplichting van artikel 52a van de Awr. Eiser heeft daarop gereageerd bij brief van 13 januari 2017 waarin eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat een inpandige opname een inbreuk op zijn privacy is. Op 19 januari 2017 heeft de heer [A] , WOZ-taxateur van de gemeente [Z] , telefonisch contact gehad met eiser. Deze heeft wederom gemeld niet aan een inpandige opname te willen meewerken.Bij brieven van 22 juni 2017, 21 september en 30 november 2017 heeft verweerder in verband met de waardevaststelling voor het thans voorliggend belastingjaar, wederom verzocht de woning inpandig te mogen opnemen. Eiser heeft hierop gesteld dat hij niet weigerachtig is om mee te werken aan een inpandige opname maar dat sprake is van een gebrek aan vertrouwen in het taxatiebureau van verweerder.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
De heffingsambtenaar heeft tijdens de procedure in eerste aanleg een matrix overgelegd. In deze matrix is de waarde van de woning op 1 januari 2016 bepaald op € 329.000.
Deze waardering is tot stand gekomen door vergelijking met de woningen [A-straat] 10, [A-straat] 12 en [A-straat] 3, alle gelegen te [Z] .
In de brief van de heffingsambtenaar van 9 maart 2023 is het volgende voor de jaren 2017, 2019 en 2020 opgenomen:
“In de nieuwe matrices is uitgegaan van de juiste objectkenmerken (m3 woning/dakkapellen/m2 schuur) en bij het bepalen van de waarde is uitgegaan van een bruto inhoud van 244 m3 en drie dakkapellen. De waarden van de dakkappelen zijn aangepast, twee kleine dakkappelen van € 1.000,- en één grotere dakkapel van € 2.000,-. Met de staat van onderhavige woning, zoals scheuren, vervangen rieten dak, schilderwerk en de voorzieningen is voldoende rekening gehouden, namelijk ongeveer € 100.000,-. (…) De totale WOZ-waarden van onderhavige woning wijzigen niet voor de belastingjaren 2017, 2019 en 2020.”
Het Hof heeft in haar uitspraak van 20 juli 2021 geoordeeld dat de heffingsambtenaar de waarde voor de woning voor het belastingjaar 2018 niet te hoog heeft vastgesteld. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in haar arrest van 8 april 2022 (ECLI:NL:HR:2022:550) het beroep in cassatie ongegrond verklaard.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende staat in hoger beroep een waarde voor van
€ 238.750, de heffingsambtenaar bepleit ook in hoger beroep een waarde van € 329.000.