Gerechtshof Amsterdam, 20-06-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1501, 22/02299 en 22/02300
Gerechtshof Amsterdam, 20-06-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1501, 22/02299 en 22/02300
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 juni 2023
- Datum publicatie
- 12 juli 2023
- Zaaknummer
- 22/02299 en 22/02300
- Relevante informatie
- Art. 7:5 Adw, Art. 8:2 Adw, Art. 23 Wet OB 1968
Inhoudsindicatie
Douanerecht. Belanghebbende heeft in naam en voor rekening van een ander aangiften voor het vrije verkeer gedaan. Zij wordt niet rechtstreeks en individueel wordt geraakt door de utb’s en aan haar komt daarom niet het recht toe van bezwaar en beroep.
Uitspraak
kenmerken 22/02299 en 22/02300
20 juni 2023
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigden: mr. J.A.W.M. Gorisse en E. Polak)
tegen de uitspraak van 11 augustus 2022 in de zaken met kenmerken HAA 19/3118 en HAA 19/3119 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende in de periode van 4 maart 2018 tot en met 13 maart 2018 vijf uitnodigingen tot betaling (hierna: de utb’s) doen toekomen via het aangiftesysteem AGS.
De inspecteur heeft de daartegen door belanghebbende in eigen naam gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
De daartegen ingestelde beroepen heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 september 2022 en is aangevuld bij brief van 18 november 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Belanghebbende is een logistiek dienstverlener en doet in die hoedanigheid onder andere douaneaangiften voor het brengen van goederen in het vrije verkeer via het aangiftesysteem AGS. In de periode van 21 april tot en met 7 mei 2017 heeft zij een vijftal aangiften voor het brengen van goederen in het vrije verkeer ingediend in naam en voor rekening (dus als direct vertegenwoordiger) van [bedrijf] . (hierna: [bedrijf] ). De inspecteur heeft deze aangiften ter verificatie aangehouden. De goederen zijn vooruitlopend op de beëindiging van de verificatie – overeenkomstig artikel 194, lid 1, tweede volzin, van het DWU – vrijgegeven.
Tot de stukken van het geding behoort een “Overeenkomst/machtiging voor het optreden als direct vertegenwoordiger” welke door belanghebbende op 8 februari 2017 is gesloten met [bedrijf] . In deze overeenkomst is onder meer het volgende vermeld:
“Partijen verklaren het volgende te zijn overeengekomen als volgt:
Opdrachtgever [Hof: [bedrijf] ] machtigt en verleent opdracht aan de expeditie onderneming [Hof: belanghebbende] conform Artikel 18 e.v. van het Douanewetboek van de Unie (Verordening nr. 952/2013/EU), tegen de overeengekomen vergoeding de in de douanewetgeving (…) voorgeschreven aangiften te verrichten in naam en voor rekening van de opdrachtgever. Deze machtiging en de opdracht geldt voor de door / ten behoeve van de opdrachtgever aangebrachte goederenzendingen en voor welke zending(en) de opdrachtgever de bescheiden / informatie aan de expeditie onderneming heeft verstrekt. Deze machtiging en opdracht omvat alle handelingen en communicaties tot en met de beëindiging van de verificatie en in verband met de uitreiking van de mededeling van de douaneschuld.”
(…)
Artikel 3. ZEKERHEIDSTELLING / BETALING VAN RECHTEN
Tenzij anders overeengekomen zal voor de zekerheidstelling en de betaling van rechten, heffingen en belastingen aan de Belastingdienst/Douane gebruik worden gemaakt van de faciliteiten van de Direct Vertegenwoordiger.”
[bedrijf] beschikte in de periode van 23 februari 2017 tot 18 mei 2017 over een aanwijzing op de voet van artikel 23 van de Wet op de omzetbelasting 1968, op grond waarvan de heffing van omzetbelasting ter zake van invoer van voor haar bestemde goederen wordt verlegd naar haar binnenlandse aangifte omzetbelasting.
Ter zitting in eerste aanleg heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat [bedrijf] bij de invoer van de goederen waarvoor de in 2.1 bedoelde douaneaangiften zijn gedaan, optrad als douaneagent.
De inspecteur heeft de verificatie van de voornoemde aangiften in maart 2018 beëindigd en heeft vervolgens de utb’s vastgesteld zonder toepassing van de verleggingsregeling voor de verschuldigde omzetbelasting, omdat de goederen niet voor [bedrijf] waren bestemd. Op de uitnodigingen tot betaling, die op afdrukken uit de aangiftesoftware van belanghebbende zijn aangeduid als ‘mededeling status afhandeling aangifte’, is daarom telkenmale omzetbelasting vermeld. Het betreft de volgende bedragen:
Aangiftenummer |
Datum aangifte |
Datum utb |
Nr. utb |
BTW |
[# 1] |
30 april 2017 |
4 maart 2018 |
170026602 |
€ 8.227,92 |
[# 2] |
21 april 2017 |
8 maart 2018 |
170026472 |
€ 8.821,05 |
[# 3] |
22 april 2017 |
13 maart 2018 |
170026481 |
€ 7.516,59 |
[# 4] |
30 april 2017 |
7 maart 2018 |
170026607 |
€ 9.227,50 |
[# 5] |
7 mei 2017 |
13 maart 2018 |
170026715 |
€ 8.417,89 |
€ 42.210,95 |
3 Geschil in hoger beroep
Tussen partijen is primair in geschil of de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Indien belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaren houdt partijen verdeeld of de inspecteur terecht omzetbelasting in rekening heeft gebracht met de bestreden utb’s. De in de utb’s vermelde bedragen aan douanerechten zijn niet in geschil.