Hoge Raad, 11-10-2024, ECLI:NL:HR:2024:1429, 23/03018
Hoge Raad, 11-10-2024, ECLI:NL:HR:2024:1429, 23/03018
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 oktober 2024
- Datum publicatie
- 11 oktober 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:1429
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2023:1501
- Zaaknummer
- 23/03018
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting bij invoer; art. 44 en art. 109, lid 2, van het DWU; aangifte voor het in het vrije verkeer brengen van goederen; methode van directe vertegenwoordiging; gebruikmaking van betalingsfaciliteit maandkrediet van directe vertegenwoordiger; betaling van douaneschuld door een ander dan de schuldenaar; direct vertegenwoordiger heeft geen recht op beroep ter zake van een op naam van de vertegenwoordigde uitgereikte uitnodiging tot betaling; HR 24 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1626 blijft betekenis houden onder het DWU.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/03018
Datum 11 oktober 2024
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 juni 2023, nrs. 22/02299 en 22/023001, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 19/3118 en HAA 19/3119) betreffende ten aanzien van [A] B.V. uitgereikte uitnodigingen tot betaling van omzetbelasting.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.A. Biermasz en F. Taptik, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van het middel
Het middel faalt op de gronden zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 4.3 tot en met 4.6 van het arrest van de Hoge Raad van 24 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1626. Dat arrest ziet op de uitleg van de artikelen 231 en 243 van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW). Het is buiten redelijke twijfel dat de inhoud en strekking van de artikelen 44 en 109, lid 2, van het Douanewetboek van de Unie niet anders is dan de hiervoor vermelde artikelen van het CDW.
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.