Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-07-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1951, 21/01652

Gerechtshof Amsterdam, 18-07-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1951, 21/01652

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 juli 2023
Datum publicatie
6 september 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:1951
Formele relaties
Zaaknummer
21/01652
Relevante informatie
Art. 4.22 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Omkering en verzwaring bewijslast, omdat trustvraag in aangifte niet is beantwoord. Antwoord is van belang voor geschil over correctie inkomen uit aanmerkelijk belang in 2014. Artikel 4.22 IB 2001 terecht toegepast. Redelijke schatting op grond van subsidiaire standpunt inspecteur.

Uitspraak

kenmerk 21/01652

18 juli 2023

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: P.H. van Leeuwen

alsmede op het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

tegen de uitspraak van 20 augustus 2021 in de zaak met kenmerk HAA 19/4705 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 18 april 2018 voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een verlies uit werk en woning van € 38.074, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 5.816.452 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 474.134 (de aanslag). Daarbij is € 126.188 aan belastingrente in rekening gebracht

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft dit bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 6 augustus 2019 gedeeltelijk gegrond verklaard en het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang verminderd naar € 5.572.702. Belanghebbende heeft beroep ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 20 augustus 2021 als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een naar [een belastbaar inkomen uit] werk en woning van € 38.075 negatief, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 5.161.515 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 474.134;

- veroordeelt verweerder tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 844;

- veroordeelt de Staat, de Minister van Justitie en Veiligheid, tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade, vastgesteld op € 656;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.870, en

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 1 oktober 2021 en aangevuld bij brief van 25 november 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft bij brief van 25 april 2022 op het incidenteel hoger beroep gereageerd.

1.5.

De inspecteur heeft bij brief van 19 juli 2022 stukken overgelegd waarbij de inspecteur een beroep heeft gedaan op artikel 8:29 van de Awb.

1.6.

Bij brieven van 21 april 2023 hebben belanghebbende en de inspecteur nadere reacties ingediend.

1.7.

Van belanghebbende is op 29 april 2023 een nader stuk per e-mail ontvangen. Eveneens per e-mail van 29 april 2023 heeft belanghebbende desgevraagd aan het Hof laten weten in het oordeel van de geheimhoudingskamer in eerste aanleg te berusten.

1.8.

Het Hof heeft op 9 mei 2023 per e-mail van de inspecteur een pleitnota ontvangen.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

1. Het [bedrijf 1] . (hierna: Het [bedrijf 1] ) is een alhier gevestigde vennootschap. Tot 13 september 2012 houdt eiseres 74 gewone aandelen A en 2.150 cumulatief preferente aandelen (hierna: cumprefs) B in het kapitaal van Het [bedrijf 1] . Haar broer houdt op dat moment 226 gewone aandelen B en 2.150 cumprefs A. Alle aandelen hebben een nominale waarde van € 4,50. De door eiseres gehouden aandelen behoren tot een aanmerkelijk belang waarvan de verkrijgingsprijs € 10.008 bedraagt.

2. Het [bedrijf 1] houdt tot 13 september 2012 alle aandelen in [bedrijf 2] . Laatstgenoemde houdt op haar beurt alle aandelen in Exploitatiemaatschappij [bedrijf 3] en Restaurant [bedrijf 2] .

3. De bezittingen van [bedrijf 2] . en Exploitatiemaatschappij [bedrijf 3] bestaan uit aan derden verhuurd onroerend goed. Door [bedrijf 2] . wordt een restaurant gedreven.

4. Op basis van de jaarrekeningen is het resultaat na belastingen van [bedrijf 2] . als volgt:

2009: € 141.590 negatief

2010: € 54.248 negatief

2011: € 52.349 negatief

2012: € 19.825

2013: € 43.820 negatief

2014: € 36.238 negatief

5. Het eigen vermogen van [bedrijf 2] . bedraagt eind 2011 € 436.673 negatief.

6. Op 31 augustus 2012 had eiseres een vordering op Het [bedrijf 1] van € 3.972.912. Op 13 september 2012 zijn eiseres en Het [bedrijf 1] overeengekomen dat laatstgenoemde haar schuld aan eiseres voor 31 december 2012 zou aflossen. Tevens werd overeengekomen dat Het [bedrijf 1] uiterlijk op 31 januari 2014 de door eiseres gehouden aandelen inkoopt voor een bedrag van € 1.500.000. Die inkoop heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 4 maart 2014.

7. Bij het doen van aangifte heeft eiseres ter zake van de inkoop een vervreemdingsvoordeel aangegeven van € 1.500.000 minus € 10.008, derhalve € 1.489.992.

8. Bij het vaststellen van de aanslag is verweerder van de aangifte afgeweken en heeft hij op de voet van artikel 4.22, lid 1, van de Wet IB 2001 het aangegeven inkomen uit aanmerkelijk belang gecorrigeerd tot € 5.816.452. Die correctie is als volgt onderbouwd:

Waarde verkochte cumprefs € 822.375

Eigen vermogen Het [bedrijf 1] per 31 december 2011 € 5.197.395

Meerwaarde onroerend goed € 18.859.603

Pensioenverplichting € 1.425.549 -/-

Latentie vennootschapsbelasting € 2.615.108 -/-

Waarde gewone aandelen € 20.016.341

25% van de waarde gewone aandelen € 5.004.460

Totale waarde verkochte aandelen € 5.826.460

Verkrijgingsprijs € 10.008 -/-

Winst uit aanmerkelijk belang € 5.816.452

9. Verweerder heeft in de bezwaarfase voorgesteld een officiële taxatie van het door Het [bedrijf 1] (indirect) gehouden onroerend goed te laten uitvoeren, mede omdat aan de overdracht van de aandelen door eiseres geen waarderingsrapport ten grondslag ligt. Eiseres heeft dat voorstel afgeslagen. Vervolgens heeft verweerder zelf een waarde-onderzoek doen uitvoeren. Ter zake van dat onderzoek is een rapport opgemaakt en is nader gecorrespondeerd met de taxateur.

10. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aangebrachte correctie van het aangegeven inkomen uit aanmerkelijk belang verminderd tot € 5.572.702. Die vermindering is een gevolg van het feit dat de meerwaarde die schuilgaat in het onroerend goed met € 975.000 is verlaagd.

11. Op 27 juni 2019 heeft eiseres een inkeerverzoek gedaan ter zake van in het buitenland aangehouden familievermogen dat nimmer is aangegeven. Dat vermogen wordt door verweerder geschat op € 40 à € 50 miljoen. Een deel van dat vermogen is, aldus verweerder, toerekenbaar aan eiseres. Eiseres heeft bij het doen van aangifte voor het onderhavige jaar de vraag inzake de betrokkenheid bij een trust of ander buitenlands doelvermogen niet met ja beantwoord, noch heeft zij het desbetreffende vakje in het aangiftebiljet aangekruist.”

Nu de juistheid van de hiervoor vermelde feiten door partijen is bevestigd, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog de volgende feiten aan toe.

2.2.

Tot de stukken van het geding behoort een in opdracht van de inspecteur opgesteld “Beoordelingsrapport waarde-onderzoek (Taxatiebeoordeling)” van 29 november 2018 (het beoordelingsrapport) waarin de aanvaardbaarheid van de waarde in het economisch verkeer in het kader van een aandelenwaardering is onderzocht.

2.3.

De inspecteur heeft onbetwist gesteld dat belanghebbende niet enkel in haar aangifte voor het onderhavige jaar, maar stelselmatig (jarenlang) de vraag inzake betrokkenheid bij een trust of ander buitenlands doelvermogen niet met ‘ja’ heeft beantwoord en dat belanghebbende zich er bewust van geweest moet zijn dat deze wijze van invullen onjuist was.

2.4.

[A] , broer van belanghebbende, was ten tijde van de inkoop, naast de enige andere aandeelhouder van Het [bedrijf 1] , ook de enige bestuurder van die vennootschap.

2.5.

In het inkeerverzoek van 27 juni 2019 (het inkeerverzoek) staat onder andere het volgende vermeld:

“Na enige tijd is het vermogen ondergebracht in een trust. De heer [A] [Hof: de broer van belanghebbende] als ‘beheerder’, c.q. ‘hoeder’ van het familievermogen wordt in dat kader genoemd als settlor, maar deed dit evenzeer namens en voor zijn moeder alsook zijn zus in navolging van de oprichting en de inbreng van het vermogen in de Stiftung. (…)”

2.6.

Tot de stukken van het geding behoort een akte van 24 december 2009 genaamd “Settlement Constituting The [Trust] ”. In deze akte wordt de broer van belanghebbende genoemd als settlor. In een bijlage bij die akte worden onder andere belanghebbende en haar broer genoemd als beneficiaries. In het inkeerverzoek is dienaangaande onder andere vermeld:

“The [Trust] is ‘terminated’ op 21 december 2015 (…).”

2.7.

Ter zitting van het Hof is namens belanghebbende onder andere verklaard:

“De voorzitter vraagt mij naar de bevoordelingswens en tot wie de bevoordeling zich richt. Ik wijs op de vordering van € 4 miljoen. Belanghebbende had er belang bij niet dwars te liggen bij de inkoop, om zo terugbetaling van die vordering te kunnen ontvangen.”

3 Geschil in principaal en incidenteel hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de inspecteur het inkomen uit aanmerkelijk belang terecht heeft gecorrigeerd. Voorts is in geschil (ingevolge het incidenteel hoger beroep van de inspecteur) of de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard.

Haar verzoeken tot een schadevergoeding en tot vergoeding van haar werkelijke proceskosten heeft belanghebbende ter zitting van het Hof ingetrokken.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing