Gerechtshof Amsterdam, 31-01-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:331, 21/01712
Gerechtshof Amsterdam, 31-01-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:331, 21/01712
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 31 januari 2023
- Datum publicatie
- 15 februari 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2021:10635, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 21/01712
Inhoudsindicatie
Nieuw verzoek om toepassing van 30%-bewijsregeling terecht afgewezen, omdat werknemer van belanghebbende geen ingekomen werknemer (meer) is en het UBLB niet voorziet in een mogelijkheid tot heroverweging/wijziging van de looptijd van een beschikking over toepassing van de 30%-bewijsregeling (formele rechtskracht).
Hernieuwde aanvraag in zin van artikel 4:6 Awb dan wel verzoek om ambtshalve herziening in zin van artikel 65 AWR leiden evenmin tot herziening van de vastgestelde looptijd.
Uitspraak
kenmerk 21/01712
31 januari 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 22 september 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/2757 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. H.M.M. Prinsen)
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft bij beschikking van 13 juni 2019 het verzoek om toepassing van de 30%-bewijsregeling voor [A] (hierna: [A] ) afgewezen.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 31 maart 2020, afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 22 september 2021 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt het primaire besluit;
- bepaalt dat het verzoek van 9 februari 2019 dient te worden toegewezen zodat de 30%-bewijsregel eindigt per 29 februari 2020;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.013;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 2 november 2021. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een nader stuk met dagtekening 8 december 2022 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2022, gelijktijdig met het onderzoek in de zaak met kenmerk 21/01713 van [A] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Op 24 maart 2017 heeft [XX] Belastingadviseurs B.V. namens [B] (hierna: [B] ) en Linklaters LLP een verzoek ingediend tot toepassing van de 30%-bewijsregeling van 1 maart 2017 tot en met 28 februari 2019, waarbij rekening is gehouden met een periode van eerder verblijf in Nederland van [B] van januari 1996 tot en met december 2001.
2. [B] heeft bij het invullen van de ‘ [XX] Toolkit 30% facility’ (een formulier ten behoeve van het aanvragen door [XX] van de 30% faciliteit) aangegeven dat zij reeds eerder in Nederland heeft verbleven van januari 1996 tot en met december 2001. Het verzoek van 24 maart 2017 is op deze informatie gebaseerd. Op 16 maart 2017 is per e-mail aan [XX] aangegeven dat haar verblijf in Nederland niet is aangevangen in januari 1996 maar in januari 1997.
3. Met dagtekening 3 april 2017 heeft verweerder conform het verzoek een beschikking gegeven dat de 30%-bewijsregeling kan worden toegepast van 1 maart 2017 tot en met 28 februari 2019. Tegen deze beschikking is geen bezwaar gemaakt.
4. Op 17 juli 2018 heeft verweerder een verzoek tot voortzetting van de 30%-bewijsregeling voor de tewerkstelling van [B] bij eiseres met ingang van 1 juni 2018 ontvangen. In dit verzoek is evenals in het vorige verzoek aangegeven dat [B] eerder vanaf 1 januari 1996 in Nederland heeft verbleven.
5. Met dagtekening 8 oktober 2018 heeft verweerder het verzoek toegewezen en de 30%-bewijsregeling toegepast vanaf 1 juni 2018 tot en met 28 februari 2019. Tegen deze beschikking is geen bezwaar gemaakt.
6. Op 6 februari 2019 heeft verweerder een nieuw verzoek tot toepassing van de 30%-bewijsregeling ontvangen waarbij wordt verzocht een beschikking af te geven vanaf
1 maart 2019 tot en met 29 februari 2020. In dit verzoek wordt aangegeven dat het eerdere verblijf van [B] in januari 1997 is aangevangen in plaats van in januari 1996, zodat abusievelijk is uitgegaan van een looptijdvermindering van 72 maanden in plaats van 60 maanden.
7. Met dagtekening 13 juni 2019 heeft verweerder bij het primaire besluit dit verzoek afgewezen.”
Het Hof gaat ook uit van de hiervoor vermelde feiten.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is, net als in beroep, in geschil of de inspecteur het door hem op 6 februari 2019 ontvangen verzoek om toepassing van de 30%-bewijsregeling voor de periode 1 maart 2019 tot en met 29 februari 2020, terecht heeft afgewezen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.