Home

Gerechtshof Amsterdam, 31-10-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3313, 22/525 en 22/526

Gerechtshof Amsterdam, 31-10-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3313, 22/525 en 22/526

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
31 oktober 2023
Datum publicatie
19 december 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:3313
Formele relaties
Zaaknummer
22/525 en 22/526
Relevante informatie
Art. 16 Wet WOZ, Art. 17 Wet WOZ, Art. 18 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ

Inhoudsindicatie

WOZ-waarden woningen; vergoeding van immateriële schade.

Uitspraak

kenmerken 22/00525 en 22/00526

31 oktober 2023

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde G. Veldhuisen)

tegen de uitspraak van 7 juni 2022 in de zaken met kenmerken AMS 21/1509 en 21/1512 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 30 april 2020 op grond van artikel

22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de WOZ-waarden van de onroerende zaken [adres 1] en [adres 2] te Amsterdam (hierna ook: de woningen) voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 520.000,- respectievelijk € 345.000,-. In dezelfde beschikking is de aanslag onroerende zaakbelasting 2020 bekendgemaakt.

1.2.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar van 29 januari 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar twee afzonderlijke beroepen ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 7 juni 2022 het volgende beslist:

“ De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 25 juli 2022, aangevuld op 22 augustus 2022. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het Hof heeft op 30 mei 2023 nadere stukken ontvangen van belanghebbende.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft onder het kopje ‘overwegingen’ de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’):

“ De aanleiding voor deze procedure

1. Eiser is eigenaar van de woningen. [adres 1] betreft een vrijstaande boerderij met een garagebox en een loods. De oppervlakte van deze woning is ongeveer 155 m² en de oppervlakte van de kavel is 561 m². [adres 2] betreft een tot (recreatie)woning omgebouwde directiekeet met vier garageboxen. De oppervlakte van deze woning is ongeveer 127 m² en de oppervlakte van de kavel is 300 m².

2. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de WOZ-waarde van de woningen. De waardepeildatum is in dit geval 1 januari 2019. Bepalend is de staat waarin de woningen op die datum verkeren.1

3. Eiser vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarden te hoog heeft vastgesteld. Hij vindt dat de waarde van de woningen gezamenlijk moet worden vastgesteld op € 800.000,-. De heffingsambtenaar vindt dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog de volgende feiten aan toe.

2.3.

[adres 1] is een vrijstaande boerderij gelegen aan de voorzijde van het perceel (hierna ook: de boerderij). [adres 2] is een vrijstaande recreatiewoning gelegen aan de achterzijde van het perceel (hierna ook: de recreatiewoning).

2.4.

De heffingsambtenaar heeft in de beroepfase ter onderbouwing van de door hem vastgestelde WOZ-waarden twee matrixen overgelegd. In deze matrixen is de prijs per woningdeel voor [adres 1] bepaald op € 1.032 en zijn de prijzen per woningdeel van de vier gehanteerde vergelijkingsobjecten bepaald op € 2.765, € 3.928, € 3.333 en € 2.489. Voorts is in deze matrixen de prijs per woningdeel voor [adres 2] bepaald op € 665 en zijn de prijzen per woningdeel van de vier gehanteerde vergelijkingsobjecten eveneens bepaald op € 2.765, € 3.928, € 3.333 en € 2.489.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep zijn de volgende punten in geschil:

- de kwalificatie van de woningen als één of twee objecten voor de Wet WOZ;

- de hoogte van de aan de woningen toe te kennen WOZ-waarden;

- het al dan niet toekennen van een vergoeding van immateriële schade wegens een overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase, en

- het al dan niet toekennen van een proceskostenvergoeding bij een gegrond (hoger) beroep.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het hoger beroep

6 (Proces)kosten

7 Beslissing